ECLI:NL:TADRSGR:2016:1 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4761/15.71

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:1
Datum uitspraak: 04-01-2016
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): R. 4761/15.71
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De raad stelt vast dat verweerder na overname van het dossier niet schriftelijk aan klager de aanpak van de zaak heeft bevestigd. Uit de stukken volgt dat het Gerechtshof Den Haag bij tussenarrest van 30 september 2014 een tournure heeft gemaakt ten aanzien van de grondslag van de vorderingen van de wederpartij. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verweerder de devolutieve werking van het hoger beroep te ruim heeft gezien. Een zorgvuldig handelend advocaat had moeten onderkennen c.q. benoemen dat de grondslag in appèl was gewijzigd. Dat verweerder dit niet heeft gedaan kan hem tuchtrechtelijk worden verweten. Ten aanzien van dit klachtonderdeel acht de raad het verzet, en de klacht, dan ook gegrond.   Maatregel: enkele waarschuwing.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 april 2015 aan de raad met kenmerk K359 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 14 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 7 mei 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 mei 2015 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 18 mei 2015, door de raad ontvangen op 20 mei 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 4 november 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 18 mei 2015.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Klager is op 1 december 2011 in rechte betrokken door aannemingsbedrijf W.

2.2 Op 26 september 2012 heeft de Rechtbank Den Haag vonnis gewezen.

2.3 Op 1 november 2012 heeft de voormalig advocaat van klager hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis bij het Gerechtshof Den Haag. Op 28 mei 2013 is namens klager de memorie van grieven ingediend.

2.4 Op 4 maart 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag tussenarrest gewezen, waarna het kantoor van verweerder de behandeling van klagers zaak heeft overgenomen.

2.5 Verweerder heeft namens klager op 1 juli 2014 een antwoord-akte ingediend.

2.6 Het Gerechtshof Den Haag heeft op 30 september 2014 arrest gewezen.

2.7 Bij brief van 16 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.8 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken van klager om met hem in contact te treden;

b. onvoldoende inhoudelijk dan wel duidelijk verweer heeft gevoerd bij het Gerechtshof Den Haag;

c. de relatie met klager onnodig onder druk heeft gezet door zijn slechte bereikbaarheid;

d. verkeerd advies heeft gegeven ten aanzien van het instellen van cassatie tegen het arrest van 30 september 2014 van het Gerechtshof Den Haag;

e. zich onnodig grievend en beledigend tegen klager heeft uitgelaten in een telefoongesprek op 19 december 2014. Van dit gesprek heeft klager dezelfde dag per e-mail een verslag aan verweerder verzonden, voor zover met betrekking tot de klacht relevant inhoudende:”… Ik betreur dat u ons gesprek afsluit met de mededeling dat u er alles aan zult doen om uw verzekeraar te weerhouden ook maar een dubbeltje aan mij uit te keren. U bent uiteraard vrij om dit naar uw beste kunnen te doen. Het past u echter niet…..”.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

Klager heeft in het kader van zijn verzet ter zitting de uitspraak van 30 oktober 2015 van de Hoge Raad overgelegd en verwezen naar overwegingen 3.4.1: “Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door bij zijn onderzoek te betrekken of de vordering van [verweerder] toewijsbaar is op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Het onderdeel voert aan dat [verweerder] in dit geding uitsluitend nakoming heeft gevorderd van de door haar gestelde overeenkomsten. Ongerechtvaardigde verrijking heeft zij niet aan haar vordering ten grondslag gelegd.”  en 3.5.2: “Het onderdeel klaagt dat het hof bij dit oordeel niet voorbij heeft kunnen gaan aan de stelling van [eiser] dat vaststond tussen partijen dat de kosten voor de kozijnen en ramen beperkt moesten blijven tot € 16.000,-- (welke stelling het hof in rov. 10 van tussenarrest aanhaalt; zie hiervoor in 3.3.1).”.

3.2 Klager stelt dat hiermee voldoende is aangetoond dat verweerder onvoldoende inhoudelijk dan wel duidelijk verweer heeft gevoerd bij het Gerechtshof Den Haag.

4. VERWEER

 Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft betwist dat hij in de zaken die hij voor klager heeft behandeld langzaam of niet heeft gereageerd. Verweerder heeft een uitdraai overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat hij ruim 33 uur aan klagers dossier heeft besteed, waaronder veelvuldig contact met klager.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder heeft gesteld dat zijn kantoor de behandeling van de zaak van klager heeft overgenomen toen de zaak al aanhangig was bij het gerechtshof en de memorie van grieven reeds was ingediend. Verweerder heeft kennis genomen van de memorie van antwoord en het tussenarrest van het gerechtshof en heeft daarna een akte opgesteld die hij in concept aan verweerder heeft toegezonden. Dit concept is volgens verweerder door klager akkoord bevonden, waarna het door verweerder is ingediend. Het gerechtshof heeft daarna arrest gewezen. Volgens verweerder is klager niet tevreden met de uitkomst van de procedure. Daarmee staat volgens verweerder niet vast dat er onvoldoende duidelijk verweer zou zijn gevoerd. Klagers stelling dat verweerder niet alles naar voren heeft gebracht dat naar voren gebracht had moeten worden, is naar de mening van verweerder een te algemene klacht. Verweerder is voorts van mening dat alles wat nuttig en nodig was door hem over het voetlicht is gebracht. De akte die hij heeft opgesteld is met klagers goedkeuring ingediend. Ten aanzien van de vermeende grondslagwijziging naar die van ongerechtvaardigde verrijking heeft verweerder gesteld dat deze grondslag al vermeld stond in de inleidende dagvaarding, waarop in de conclusie van antwoord is gereageerd. Met het slagen van één van de grieven is die grondslag opnieuw beoordeeld. Van een grondslagwijziging is volgens verweerder geen sprake. Klagers stelling ten aanzien van het bedrag van € 16.000,-- is volgens verweerder al uitvoerig verwerkt in de memorie van antwoord. Die stelling is volgens hem niet prijsgegeven en door het gerechtshof betrokken in het tussenarrest van 4 maart 2014. Dat geen subsidiair standpunt ingenomen zou zijn, is onjuist. Klagers stelling ten aanzien van het deskundigenrapport is dermate ruim geformuleerd dat verweerder daar niet op kan reageren.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3 Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist en gesteld dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft voorts betwist dat hij zich heeft teruggetrokken en/of zijn afspraken niet is nagekomen. Verweerder heeft daarbij gesteld dat hij klager zijn mobiele nummer heeft gegeven waarop hij hem kon bereiken en waarop hij hem ook bereikt heeft.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.4 Verweerder heeft gesteld dat hij klagers vader op 2 oktober 2014 inderdaad afschrift  heeft gezonden van het arrest van het gerechtshof en daarbij heeft aangegeven geen heil te zien in cassatie. Verweerder heeft klager op 1 oktober 2014 het arrest per mail gestuurd. Verweerder heeft zich in deze mail niet uitgelaten over de kansen in cassatie. Gelet op het feit dat verweerder zelf geen cassatiezaken doet, heeft hij voor klager zowel binnen als buiten zijn kantoor advies gevraagd over de mogelijkheid beroep in cassatie in te stellen. Verweerder heeft e-mailcorrespondentie hierover overgelegd. Op 6 oktober 2014 heeft verweerder klager bericht dat mr. S bereid was beroep in cassatie in te stellen. Klager wenste echter dat mr. A een advies over de mogelijkheden in cassatie zou geven, waarna de zaak aan mr. A is overgedragen. Dat verweerder een verkeerd advies zou hebben gegeven omtrent de cassatie acht verweerder dan ook niet juist.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.5 Verweerder heeft erkend dat het verslag van klager omtrent het bewuste telefoongesprek in grote lijnen juist is. Dat hij zich ten tijde van dit gesprek onnodig grievend en/of beledigend heeft uitgelaten wordt door verweerder bestreden. Dit blijkt ook niet uit het door klager opgestelde verslag.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt gewezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, c, d en e

5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter deze klachtonderdelen terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van deze klachtonderdelen ook geen nieuwe gezichtspunten oplevert anders dan een herhaling van de klacht is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.4 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.5 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover . De cliënt dient er door de advocaat op gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

5.6 De raad stelt vast dat verweerder na overname van het dossier niet schriftelijk aan klager de aanpak van de zaak heeft bevestigd. Uit de stukken volgt dat het Gerechtshof Den Haag bij tussenarrest van 30 september 2014 een tournure heeft gemaakt ten aanzien van de grondslag van de vorderingen van de wederpartij. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verweerder de devolutieve werking van het hoger beroep te ruim heeft gezien. Een zorgvuldig handelend advocaat had moeten onderkennen c.q. benoemen dat de grondslag in appèl was gewijzigd. Dat verweerder dit niet heeft gedaan kan hem tuchtrechtelijk worden verweten. Ten aanzien van dit klachtonderdeel acht de raad het verzet, en de klacht, dan ook gegrond. .

6 MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart het verzet tegen de klachtonderdelen a, c, d en e ongegrond en het verzet en de klacht tegen klachtonderdeel b gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2016.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing voor zover deze ziet op de klachtonderdelen a, c en e kan op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet geen hoger beroep worden ingesteld.

Van deze beslissing voor zover deze ziet op klachtonderdeel b kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053707. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl