ECLI:NL:TADRSGR:2015:99 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4704/15.14

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:99
Datum uitspraak: 04-02-2015
Datum publicatie: 01-04-2015
Zaaknummer(s): R. 4704/15.14
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij.   Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van klagers advocaat aan de rechtbank , waarin deze aanpassingen/aanvullingen suggereerde van het proces-verbaal van de comparitie, een brief naar de rechtbank gestuurd. Verweerder heeft in deze brief uiteengezet dat hij de rechtbank heeft geschreven ter correctie van hetgeen klagers advocaat aan de rechtbank had geschreven over zijn mededelingen tijdens de comparitie van partijen. Het stond verweerder vrij dit te doen. Klager heeft op geen enkele wijze aangetoond dat verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat klagers bewering, dat verweerder liegt, juist is.   Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 12 januari 2015 met kenmerk R 2015/06, door de raad ontvangen op 13 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is eigenaar van een perceel grond te Rotterdam.

1.3 In augustus 2011 heeft klager met de heer en mevrouw K. afspraken gemaakt over de splitsing van dit perceel in twee kavels, opdat daarop twee woningen zouden kunnen worden gebouwd.

1.4 Nadat de benodigde bouwvergunningen door de gemeente waren afgegeven, is vervolgens een juridisch geschil ontstaan over de afstand van de woningen tot de grens van de kavels.

1.5 Klager wilde een garage aan zijn woning laten bouwen aan de zijde van de kavelgrens van de heer en mevrouw K. (hierna: cliënten van verweerder).

1.6 De cliënten van verweerder verzetten zich tegen deze uitstulping in de kavelgrens, omdat zij menen dat daarmee niet de minimale afstand van 1 meter tussen de bebouwing en de gevelgrens wordt gerespecteerd.

1.7 Verweerder treedt derhalve op als de advocaat van klagers wederpartij in een civiel geschil bij de rechtbank Rotterdam.

1.8 Op 7 oktober 2013 heeft in die procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden.

1.9 Naar aanleiding van die comparitie heeft klagers advocaat in een brief van 3 november 2013 aan de rechtbank Rotterdam enkele suggesties gedaan voor aanpassing/aanvulling van het proces-verbaal van de comparitie.

1.10 Op 7 november 2013 heeft verweerder eveneens een brief aan de rechtbank gestuurd ter correctie van hetgeen klagers advocaat in zijn brief had weergegeven over mededelingen die door hem zouden zijn gedaan over handhavend optreden door de gemeente als niet werd gebouwd in overeenkomst met de stedenbouwkundige randvoorwaarden.

1.11 Bij brief van 11 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. Bij brief van 7 juli 2014 heeft de deken het onderzoek afgerond, zijn visie gegeven en klager verzocht om hem uiterlijk 28 juli 2014 te berichten als klager doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline wenste.

1.12 Pas bij e-mail van 4 januari 2015 heeft klager de deken verzocht om de klacht naar de Raad van Discipline door te sturen en daarbij nog een brief van 2 januari 2015 aan de deken gevoegd met aanvullende gegevens, bewijzen, waaronder verklaringen van derden. Vanwege het feit dat het onderzoek naar de klacht toen reeds was afgerond en verweerder derhalve niet meer op deze stukken heeft kunnen reageren, worden deze stukken niet in de beoordeling door de voorzitter betrokken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a) de rechtbank onjuist informeert en

b) dat hij hiermee onterecht zijn cliënten in een betere positie brengt.

Klager is van mening dat verweerder door zo te handelen onrecht aan het rechtssysteem doet.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft betwist dat hij de rechtbank tijdens de comparitie van partijen bewust zou hebben misleid door te zeggen dat de uitstulping niet mag en dat daardoor de gemeente handhavend tegen zou optreden. Verweerder heeft gesteld dat hij nimmer heeft verklaard dat de uitstulping niet mag en dat de gemeente daartegen handhavend zou optreden.

3.2 Verweerder is van mening dat door de advocaat van klager verweerder woorden in de mond zijn gelegd, die mogelijk tot een misverstand leiden over wat hij precies ter comparatie heeft gezegd. Verweerder heeft in zijn brief van 7 november 2013 aan de Rechtbank het volgende gesteld: “Als zou blijken dat de uiteindelijke situatie zoals uitgevoerd zou afwijken van de randvoorwaarden zoals die in het kader van de vergunningverlening waren gesteld, de gemeente handhavend zou optreden.” Verweerder heeft gewezen op het verschil tussen zijn weergave en die van de advocaat van klager.

3.3 Verweerder erkent dat de heer L. van de (deel)gemeente in een telefoongesprek heeft ontkend dat de gemeente handhavend tegen de uitstulping zou optreden. Verweerder brengt naar voren dat het daar ook niet om ging. Volgens verweerder ging het erom of de door klager gesuggereerde oplossing om tegemoet te komen aan de bezwaren van zijn cliënten tegen de uitstulping (namelijk dat, ondanks dat op papier de uitstulping wel zou worden ingetekend, de kavelgrens feitelijk en visueel alsnog in een rechte lijn zou worden uitgevoerd, zonder de meter afstand van de bebouwing) op bezwaren van de gemeente zou stuiten.

3.4 Verweerder is van mening dat hij de rechtbank niet onjuist, laat staan bewust onjuist, heeft geïnformeerd.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 Klager en verweerder zijn verwikkeld in een juridische procedure. Het is niet aan de tuchtrechter om in de beoordeling van die civiele procedure te treden.. De tuchtrechter is slechts bevoegd te oordelen of verweerder in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt heeft gehandeld.

4.4 Klager verwijt verweerder dat hij de rechtbank bewust onjuist zou hebben geïnformeerd en daarmee zijn cliënten ten onrechte in een betere positie heeft gebracht. Verweerder behartigt de belangen van zijn cliënten. Het is dan ook zijn taak om de belangen van zijn cliënten naar behoren te behartigen. Hij dient zich in het kader van die partij belangenbehartiging uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënten niet over de schreef gaan.

4.5 Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van klagers advocaat aan de rechtbank van 3 november 2013, waarin deze aanpassingen/aanvullingen suggereerde van het proces-verbaal van de comparitie, op 7 november 2013 een brief naar de rechtbank gestuurd. Verweerder heeft in deze brief uiteengezet dat hij de rechtbank heeft geschreven ter correctie van hetgeen klagers advocaat aan de rechtbank had geschreven over zijn mededelingen tijdens de comparitie van partijen. Het stond verweerder vrij dit te doen. Klager heeft op geen enkele wijze aangetoond dat verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat klagers bewering, dat verweerder liegt, juist is.

4.6 Evenmin kan worden vastgesteld dat – door toedoen van verweerder – onrecht aan het rechtssysteem is gedaan. Uit de stukken volgt dat tijdens de comparitie, maar ook in de briefwisseling nadien hoor- en wederhoor is toegepast. Partijen zijn het niet met elkaar eens en hebben bij monde van hun advocaten hun stellingen naar voren gebracht. Het is nu aan de rechter om een oordeel te geven over het geschil. De voorzitter is van oordeel dat verweerder met zijn handelen binnen de grenzen is gebleven van de vrijheid die hij heeft als advocaat van klagers wederpartij.

4.7 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 4 februari 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.