ECLI:NL:TADRSGR:2015:87 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4738/15.48
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2015:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-03-2015 |
Datum publicatie: | 01-04-2015 |
Zaaknummer(s): | R. 4738/15.48 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht van client. Op basis van de door verweerder overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Verweerder heeft klager behoed voor de te verbeuren dwangsommen en verschuldigdheid van een nog hoger bedrag dan hij thans aan zijn buurman heeft voldaan. Verder is niet gebleken dat verweerder ter gelegenheid van de behandeling van het executiegeschil in strijd met de wensen van klager heeft gehandeld en evenmin dat klager niet uit eigen vrije wil met het schikkingsvoorstel heeft ingestemd. Klacht kennelijk ongegrond. |
De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 25 februari 2015 met kenmerk R 2015/20, door de raad ontvangen op 26 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 In maart 2014 heeft klager zich tot verweerder gewend naar aanleiding van een verstekvonnis in kort geding van 20 februari 2014 van de rechtbank Rotterdam, waarbij klager was veroordeeld om op straffe van een dwangsom van maximaal € 25.000,-- een door klager gegraven gleuf in de tuin, nabij de erfgrens met de buren, binnen enkele dagen te dichten en de door de gleuf in zijn tuin terechtgekomen palissaden en tegels bij de buren terug te brengen.
1.3 Verweerder heeft een toevoeging voor klager aangevraagd en verzet ingesteld tegen het verstekvonnis.
1.4 Bij vonnis in verzet in kort geding van 25 april 2014 van de rechtbank Rotterdam is het verstekvonnis van 20 februari 2014 bevestigd en is klager veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij.
1.5 De buren van klagers hebben vervolgens het vonnis van 20 februari 2014 geëxecuteerd, aangezien zij van mening waren dat klager niet (volledig) had voldaan aan hetgeen de rechter klager had opgedragen in het verstekvonnis.
1.6 Bovendien werd aanspraak gemaakt op herstelkosten (door een hoveniersbedrijf) van € 2.000,--, alsmede een kostenveroordeling van de procedures.
1.7 Verweerder heeft namens klager een executiegeschil aanhangig gemaakt.
1.8 Op 26 juni 2014 heeft de behandeling het executiegeschil plaatsgevonden. Partijen hebben ter zitting een schikking getroffen, die is vastgelegd in een proces-verbaal.
1.9 De schikking hield in dat € 1.000,-- aan de buurman werd betaald, onder voorwaarde dat de verzekering dit bedrag voor zijn rekening nam en dat de procedure zou worden doorgehaald.
1.10 Beide partijen hebben de vaststellingsovereenkomst getekend.
1.11 Het bedrag van € 1.000,-- is aan de buren betaald.
1.12 Bij brief van 15 augustus 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij tekort is geschoten in de belangenbehartiging. Klager meent dat verweerder tijdens de behandeling van het executiegeschil de belangen van de wederpartij heeft gediend. Klager voelde zich buitengesloten tijdens de comparitie. Het leek erop dat de zaak al met de rechter was voorbesproken. Verweerder zou de kortste weg hebben bewandeld en hebben gefaald een goede regeling te treffen. Klager had willen doorprocederen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder is van mening dat hij voor klager een goede regeling heeft kunnen treffen. Verweerder heeft met de minnelijke regeling kunnen voorkomen dat klager de dwangsommen verbeurt, herstelkosten ad € 2.000,00 moest voldoen en de diverse proceskostenveroordelingen niet hoeft te betalen.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
4.3 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.
4.4 Op basis van de door verweerder overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Verweerder heeft klager behoed voor de te verbeuren dwangsommen en verschuldigdheid van een nog hoger bedrag dan hij thans aan zijn buurman heeft voldaan. Verder is niet gebleken dat verweerder ter gelegenheid van de behandeling van het executiegeschil in strijd met de wensen van klager heeft gehandeld en evenmin dat klager niet uit eigen vrije wil met het schikkingsvoorstel heeft ingestemd.
4.2 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 25 maart 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.