ECLI:NL:TADRSGR:2015:74 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4554/14.139
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2015:74 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-03-2015 |
Datum publicatie: | 01-04-2015 |
Zaaknummer(s): | R. 4554/14.139 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De raad kan op basis van de tegengestelde verklaringen niet vaststellen of de gemaakte verwijten ten aanzien van de totstandkoming van de schikking, terecht zijn. Mede gezien de inhoud van de zich in het dossier bevindende correspondentie van klaagster zelf acht de raad de klacht in zoverre ongegrond. Ook ten aanzien van het gemaakte verwijt dat verweerster voor verzending niet een concept aan klaagster had voorgelegd, acht de raad de klacht ongegrond. Aan verweerster is wel degelijk een concept toegezonden en de opmerkingen die zij daarop had zijn daarin vervolgens verwerkt. Dat verweersters klaagster niet of onvoldoende zouden hebben geïnformeerd over de gevolgen van de schikking, blijkt niet uit het dossier. Dat een schriftelijke bevestiging ontbreekt, acht de raad onder de gegeven omstandigheden niet klachtwaardig nu niet aannemelijk is dat klaagster niet wist waarmee zij instemde. De klacht is ook in zoverre ongegrond. De raad kan op basis van de tegengestelde verklaringen en overige zich in het dossier bevindende stukken de gegrondheid van de overige klachtonderdelen niet vaststellen. De raad is niet bevoegd zich uit te spreken over een verzoek om schadeloosstelling. |
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 20 juni 2014 met kenmerk K159 2013 bm/cvo, door de raad ontvangen op 23 juni 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 januari 2015 in aanwezigheid van klaagster, mr. V. en mr. P. Laatstgenoemde in zijn hoedanigheid van gemachtigde van beide verweersters. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster heeft zich op 21 maart 2011 tot het kantoor van verweersters gewend. De intake is gedaan door verweerster sub 1. Vanwege haar lagere uurtarief heeft een toenmalige kantoorgenote van verweerster sub 1. de zaak van klaagster vervolgens zoveel mogelijk behandeld.
2.3 Door de kantoorgenote van verweerster sub 1. is op 9 juni 2011 een verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van voorlopige voorzieningen ingediend.
2.4 Partijen hebben daags voor de zitting, op 6 juli 2011, omtrent de voorlopige voorzieningen overeenstemming bereikt. De zitting vond geen doorgang.
2.5 Na het vertrek van de kantoorgenote van verweerster sub 1. is de behandeling van de zaak van klaagster buiten het kantoor van verweersters voortgezet.
2.6 Op 18 oktober 2011 heeft klaagster verweerster sub 1. verzocht de behandeling van haar zaak weer op zich te nemen. Dat heeft verweerster sub 1. gedaan.
2.7 Het schikkingsoverleg verliep moeizaam en in februari 2012 heeft verweerster sub 1. aan klaagster voorgesteld zich te laten ondersteunen door verweerster sub 2. aangezien zij een lager uurtarief hanteert.
2.8 Op 6 april 2012 ontving verweerster sub 1. van de rechtbank bericht dat de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek met nevenvorderingen zou plaatsvinden op 23 mei 2012.
2.9 Op 7 mei 2012 vindt tussen klaagster en verweerster in het bijzijn van een vriend van eerstgenoemde, een bespreking plaats. Tijdens deze bespreking is gezocht naar een oplossing hoe om te gaan met het dilemma dat klaagster hoe dan ook na de echtscheiding geen enkele financiële binding meer wilde met haar ex-echtgenoot.
2.10 De uitkomst van de bespreking d.d. 7 mei 2012 is dat klaagster samen met verweerster sub 1. een brief aan de ex -echtgenoot van klaagster zullen formuleren. In deze brief wordt voorgesteld tot een regeling te komen en daarmee de zitting van 23 mei 2012 te voorkomen. Inhoudelijk stelt klaagster daarin voor om de echtelijke woning te verkopen voor een bedrag tussen € 460.000,- en € 485.000,-. Daarnaast doet zij haar ex- echtgenoot het voorstel dat zij ofwel haar aanspraken op het door hem opgebouwde pensioen behoudt en hij gedurende vijf jaar € 450,- per maand aan partneralimentatie betaalt, ofwel dat zij afziet van partneralimentatie en ouderdomspensioen maar daartegenover de hele waarde (in plaats van de helft) van het beleggingsdepot ontvangt.
2.11 De inhoud van de bespreking d.d. 7 mei 2012 en de daarin gemaakte afspraken zijn door verweerster sub 1. schriftelijk vastgelegd.
2.12 Bij e-mail d.d. 9 mei 2012 laat klaagster aan verweerster sub 2. weten in te stemmen met de vastlegging van de afspraken d.d. 7 mei 2012 zoals neergelegd in het onder 2.11 bedoelde verslag.
2.13 Op 11 mei 2012 stuurt de wederpartij van klaagster een positieve reactie op het voorstel d.d. 7 mei 2012. Daarin gaat hij nader in op het voorstel waarbij het beleggingsdepot volledig aan klaagster wordt toebedeeld.
2.14 Op 16 mei 2012 stuurt verweerster sub 2. namens klaagster een brief aan de wederpartij waarin zij aangeeft dat klaagster akkoord gaat met het voorstel d.d. 11 mei 2012 indien – kort gezegd - de waarde van het beleggingsdepot wordt verdeeld met enige vorm van garantie.
2.15 Op 22 mei 2012 zijn tussen klaagster en haar ex-echtgenoot afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een brief van die datum, welke door verweerster sub 2. namens klaagster rond 20.00 uur die avond voor akkoord is ondertekend. Voorafgaand aan het plaatsen van de handtekening is aan klaagster een concept van die brief gezonden en is telefonisch overleg geweest tussen klaagster en verweerster sub 2.
2.16 Op 23 mei 2012 heeft klaagster nog kort op een onderdeel uit de brief van 22 mei 2012 gereageerd.
2.17 De rechtbank is op 22 mei 2012 bericht dat partijen nagenoeg overeenstemming hebben bereikt en is verzocht de zaak in verband met de afronding van de onderhandelingen pro forma aan te houden.
2.18 Verweerster sub 2. heeft zich vervolgens gezet aan het opstellen van het echtscheidingsconvenant.
2.19 Op 11 juni 2012 ontvingen verweersters een brief van de broer van klaagster, waarin hij zijn ongenoegen uit over de gang van zaken.
2.20 Op 14 juni 2012 vindt tussen partijen in het bijzijn van de broer van klaagster een bespreking plaats. De discussie heeft uiteindelijk geleid tot uitvoerige correspondentie tussen partijen, waarvan de kern is dat de broer van klaagster achteraf alsnog wilde aansturen op een andere regeling dan die van 22 mei 2012.
2.21 Bij brief van 10 mei 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweersters.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) Zij klaagster onder druk hebben gezet om een schikking met de wederpartij te treffen, die is vastgelegd in een brief van 22 mei 2012 van de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster en die door verweerster sub 2 voor akkoord is getekend. Volgens klaagster is deze schikking voor haar heel nadelig;
b) Zij bij klaagster de indruk hebben gewekt dat de afspraken vermeld in de brief van 22 mei 2012 nog niet bindend waren, terwijl dit achteraf wel het geval bleek te zijn. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat het ging om voorlopige afspraken en dat de afspraken pas definitief werden wanneer deze in een convenant werden vastgelegd;
c) Zij klaagster pas na ondertekening door verweerster sub 2. een afschrift van de brief van 22 mei 2012 hebben gezonden, zonder haar van tevoren een concept van die brief ter goedkeuring voor te leggen;
d) Zij klaagster niet hebben geïnformeerd over de gevolgen van de schikking als verwoord in de brief van 22 mei 2012;
e) Zij geen onderzoek hebben ingesteld naar en klaagster niet hebben geïnformeerd over de omvang van de pensioenafspraken waarvan klaagster volgens de schikking afstand heeft gedaan;
f) Zij klaagster ten onrechte hebben medegedeeld dat de advocaat van de wederpartij telefonisch contact had opgenomen voor overleg over een schikking terwijl later uit correspondentie bleek dat verweerster sub 2. hierover contact heeft opgenomen met de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster;
g) Zij zeer onbeschoft tegen klaagster zijn geweest door onder meer in gespreksverslagen hetgeen met klaagster en haar besproken was, onjuist weer te geven;
h) Zij in verhouding tot de slechte service te veel hebben gedeclareerd;
i) Verweerster sub 1. gelogen heeft door te stellen dat klaagster zwarte inkomsten zou hebben. Klaagster acht deze stelling onnodig grievend;
j) Verweerster sub 1. vertrouwelijke informatie over klaagster aan derden heeft verstrekt. Zij zou de klacht hebben doorgestuurd aan een collega van haar partner op een ander advocatenkantoor. Deze collega heeft klaagster destijds juist naar verweerster sub 1 verwezen en haar ook gebeld met de vraag of het indienen van een klacht echt nodig was.
4 VERWEER
4.1 Verweersters hebben zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.3 Voorts stelt de raad voorop dat de advocaat zijn cliënt steeds naar behoren dient te informeren en duidelijk dient te maken hoe hij te werk wil gaan. Deze verplichting houdt onder meer in dat de advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstanden of onzekerheid, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen.
Ad klachtonderdeel a) en b)
5.4 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.5 De raad kan op basis van de tegengestelde verklaringen van klaagster en verweersters op deze punten, niet vaststellen dat de gemaakte verwijten juist zijn. Schriftelijke stukken ter ondersteuning daarvan ontbreken. Aan de door klaagster in dit verband overgelegde verklaringen van D. en B. kent de raad geen doorslaggevende betekenis toe, nu zij niet uit eigen waarneming (kunnen) verklaren.
5.6 Mede gezien de inhoud van brief van klaagster aan haar ex-echtgenoot van 7 mei 2012 acht de raad deze klachtonderdelen ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.7 Blijkens de zich in het dossier bevindende stukken was klaagster op 22 mei 2012 op de hoogte van de inhoud van de brief van die datum. Haar is die brief ook wel degelijk die dag om 19.02 en 19.03 uur in concept toegezonden. Klaagster heeft daarop nog commentaar gegeven, welk commentaar in de definitieve versie is verwerkt. Er bestond naar het oordeel van de raad dan ook geen reden voor verweersters om de aangepaste versie eerst nog in concept aan klaagster toe te sturen. Uit de stukken blijkt niet dat klaagster op dat moment te kennen heeft gegeven het op andere punten dan de door haar genoemde ten aanzien van de vraagprijs en de bodemprijs van de woning, met de inhoud van die brief niet eens te zijn.
5.8 Naar het oordeel van de raad is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad klachtonderdelen d) en e)
5.9 Ook deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.10 Uit de bijlagen bij de e-mailberichten van klaagster aan verweerster sub 1. d.d. 14 november 2011, 18 december 2011, 20 februari 2012 en 12 maart 2012, leidt de raad af dat klaagster tot en met maart 2012 niet wenste af te zien van haar aanspraak op ouderdomspensioen. In de brief van klaagster aan haar ex-echtgenoot d.d. 7 mei 2012 stelt zij echter zelf als optie voor dat zij in ruil voor de uitkering aan haar van de waarde van het beleggingsdepot, afziet van alimentatie en haar aanspraak op ouderdomspensioen. Per e-mail van 9 mei 2012 heeft klaagster zich vervolgens uitdrukkelijk akkoord verklaard met de brief van 8 mei 2012 van verweerster sub 1. betreffende de gemaakte afspraken. Daaruit blijkt naar het oordeel van de raad dat klaagster wel degelijk akkoord was met het doen van een voorstel aan haar ex-echtgenoot, waarbij zij afzag van alimentatie en ouderdomspensioen. De brief van 22 mei 2012 is op dit punt ook in lijn met deze reeds gemaakte afspraken.
5.11 Klaagster stelt het akkoord van 9 mei 2012 “uit angst” te hebben gegeven. De raad gaat aan die stellingname voorbij, aangezien klaagster zelf tot verzending van de brief van 7 mei 2012 is overgegaan. Uit de correspondentie en/of overige stukken blijkt ook in het geheel niet dat de handelwijze van klaagster een gevolg was van angst en evenmin dat verweersters dat hadden moeten of kunnen begrijpen.
5.12 Het voorgaande neemt niet weg dat naar het oordeel van de raad het vanuit zorgvuldigheidsoogpunt wel op de weg van verweersters had gelegen de door hen aan klaagster gegeven adviezen en gesignaleerde gevolgen van het afzien van alimentatie en ouderdomspensioen in het kader van een eventuele schikking, schriftelijk aan klaagster te bevestigen. In het licht van de omstandigheden van het geval acht de raad dat echter niet klachtwaardig, nu het gelet daarop niet aannemelijk is dat klaagster niet wist waarmee zij op 22 mei 2012 akkoord ging.
5.13 De raad acht deze klachtonderdelen dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel f)
5.14 De raad kan op basis van de tegengestelde verklaringen van klaagster en verweerster sub 2. niet vaststellen dat laatstgenoemde klaagster heeft medegedeeld dat de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster telefonisch contact met haar had opgenomen. Nog afgezien daarvan valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien wat verweerster sub 2. in zoverre in tuchtrechtelijke zin valt te verwijten.
5.15 Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel g)
5.16 De raad kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet vaststellen dat klaagster en/of haar broer aan verweerster sub 1. op enig moment kenbaar hebben gemaakt dat zij de inhoud van gevoerde gesprekken of besprekingen niet juist had weergegeven, terwijl het wel op de weg van klaagster had gelegen dat te doen. De gegrondheid van dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad dan ook niet vast komen te staan.
5.17 De raad acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad klachtonderdeel h)
5.18 De raad begrijpt dit klachtonderdeel aldus, dat klaagster stelt door toedoen van verweersters schade te hebben geleden waarvan zij vergoeding wenst. Het oordeel betreffende een vordering tot schadevergoeding is echter voorbehouden aan de civiele rechter. De raad heeft daarin geen taak en evenmin een bevoegdheid.
Ad klachtonderdeel i)
5.19 Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt dat de raad gezien de tegenstijdige verklaringen op dit punt en het ontbreken van schriftelijke bescheiden, de juistheid van de door klaagster gemaakte verwijten niet kan vaststellen.
5.20 De raad acht derhalve ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad klachtonderdeel j)
5.21 Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel oordeelt de raad eveneens dat dat ongegrond is. Indien het door klaagster in zoverre gestelde al juist zou zijn, dan zou dat nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen opleveren.
5.22 Alles overziend acht de raad de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
6. BESLISSING
De raad van discipline:
- Verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweersters
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweersters
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl