ECLI:NL:TADRSGR:2015:68 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4734/15.44

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:68
Datum uitspraak: 11-03-2015
Datum publicatie: 01-04-2015
Zaaknummer(s): R. 4734/15.44
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van cliente tegen haar voormalig advocaat. Verweerder kan niet verweten worden dat de procedure lang heeft geduurd, nu uit de stukken niet kan niet worden opgemaakt dat het tijdsverloop, hoe vervelend voor klaagster ook, aan verweerder kan worden verweten. Dat verweerder te lang heeft gewacht met het doorsturen van het dossier aan de opvolgende advocaat van klaagster kan op basis van hetgeen over en weer is gesteld niet worden vastgesteld. Klacht kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 23 februari 2015 met kenmerk K223 2014 bm/ab, door de raad ontvangen op 24 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Eind 2010 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan vanwege een ontslag op staande voet.

1.3 Op 29 december 2010 is door partijen een vaststellingsovereenkomst getekend, op grond waarvan de werkgever van klaagster aan haar onder meer een ontslagvergoeding van € 10.000,00 zou betalen.

1.4 Uit een faxbrief van 2 mei 2012 van de advocaat van de voormalige werkgever van klaagster gericht aan de nieuwe werkgever van klaagster, blijkt dat de voormalige werkgever van klaagster meende dat zij een tegenvordering op klaagster had ten bedrage van € 37.000,00.

1.5 Verweerder heeft bij dagvaardingsexploot van 10 september 2012 namens klaagster haar voormalige werkgever in rechte betrokken en nakoming van de vaststellingsovereenkomst gevorderd.

1.6 Bij tussenvonnis van 26 juli 2013 van de Rechtbank Rotterdam is de voormalige werkgever van klaagster in de gelegenheid gesteld tot het leveren van bewijs van de gestelde tegenvordering op klaagster.

1.7 De voormalige werkgever van klaagster is voordat het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden in staat van faillissement verklaard.

1.8 Bij vonnis van 2 mei 2014 is de vordering van de voormalige werkgever van klaagster afgewezen en is de procedure van klaagster wegens het faillissement van die voormalige werkgever op de voet van artikel 29 Fw ambtshalve geschorst.

1.9 Bij brief van 5 augustus 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij niet voortvarend te werk is gegaan, als gevolg waarvan klaagster nog altijd haar ontslagvergoeding niet heeft ontvangen. Bovendien heeft verweerder het dossier niet dan na lang aandringen toegestuurd aan de opvolgende advocaat van klaagster.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat klaagster hem op enig moment te kennen heeft gegeven dat de overeengekomen ontslagvergoeding niet aan haar werd betaald. Verweerder heeft hierop de advocaat van klaagsters voormalige werkgever benaderd. De advocaat van de voormalige werkgever van klaagster heeft hierop de huidige werkgever van klaagster aangeschreven. Verweerder heeft gesteld dat klaagster hiervan op de hoogte was en dus ook de reden waarom haar voormalige werkgever haar ontslagvergoeding niet wilde betalen.

3.2 Verweerder heeft vervolgens namens klaagster een procedure tot nakoming jegens de voormalig werkgever van klaagster aanhangig gemaakt. In die procedure heeft de voormalig werkgever van klaagster een reconventionele vordering ingesteld. Nadien is deze procedure ambtshalve door de rechtbank geschorst vanwege het faillissement van de voormalig werkgever van klaagster. Verweerster heeft gesteld dat hem dit niet kan verweten.

3.3 Verweerder betwist dat hij het dossier niet met de nodige voortvarendheid heeft toegezonden.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Uit de brief van 25 april 2012 van de advocaat van klaagsters voormalige werkgever aan verweerder kan worden afgeleid dat verweerder begin 2011 en in de periode gelegen vlak voor 25 april 2012 contact heeft gehad met (de advocaat van) klaagsters voormalige werkgever. Klaagster heeft gesteld dat zij verweerder in de tussengelegen periode meerdere malen heeft verzocht actie te ondernemen richting haar werkgever, hetgeen verweerder heeft betwist. Klaagster heeft haar stelling hieromtrent niet, althans onvoldoende onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld dat klaagster verweerder hiertoe eerder dan vlak voor 25 april 2012 opdracht heeft gegeven.

4.3 Uit de stukken volgt verder dat verweerder op 8 augustus 2012 een toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd, welke op 14 september 2012 is afgewezen. Verweerder heeft vervolgens op 10 september namens klaagster een dagvaarding laten uitbrengen aan haar voormalige werkgever. Dat is naar het oordeel van de voorzitter binnen een redelijke termijn.

4.4 Het voeren van een procedure is aan termijnen gebonden. Verweerder kan niet verweten worden dat de procedure lang heeft geduurd, nu uit de stukken niet kan niet worden opgemaakt dat het tijdsverloop, hoe vervelend voor klaagster ook, aan verweerder kan worden verweten.

4.5 Dat verweerder te lang heeft gewacht met het doorsturen van het dossier kan op basis van hetgeen over en weer is gesteld niet worden vastgesteld.

Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 11 maart 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.