ECLI:NL:TADRSGR:2015:62 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4723/15.33

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:62
Datum uitspraak: 06-03-2015
Datum publicatie: 01-04-2015
Zaaknummer(s): R. 4723/15.33
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van client jegens advocaat over kwaliteit van de dienstverlening. Verweerder heeft klaagster schriftelijk negatief geadviseerd over het civielrechtelijke traject tegen de gemeente met betrekking tot de inning van bestuursdwangkomsten. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat verweerder klaagster onjuist heeft geadviseerd en dus niet heeft voldaan aan de professionele standaard. Gedragsregel 7. Op basis van hetgeen verweerder heeft gesteld kan niet worden vastgesteld dat de appartementseigenaar die is bijgestaan door de kantoorgenoot van verweerder een belang heeft dat tegengesteld is aan dat van klaagster. In dit geval is er dus geen sprake van ongeoorloofde belangenverstrengeling. Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 4 februari 2015 met kenmerk R 2015/14, door de raad ontvangen op 9 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Eind 2012 heeft de heer L, in zijn hoedanigheid van bestuurder van klaagster, zich gewend tot verweerder in verband met de inning van kosten van een aanschrijving uit 2001 door de gemeente bij de leden van klaagster in verband met toegepaste bestuursdwang.

1.3 De heer L. wenste dat klaagster als geheel werd aangesproken en niet de  individuele leden apart.

1.4 Mr. S, een kantoorgenoot van verweerder, heeft van 2008-2013 een individueel lid van klaagster bijgestaan in deze kwestie.

1.5 De opdracht aan verweerder, die werd betaald door Achmea rechtsbijstand, was beperkt tot het adviseren van klaagster bij  een eventueel civielrechtelijk traject met betrekking tot de inning van de bestuursdwangkosten.

1.6 In het bestuursrechtelijk deel van de zaak heeft verweerder klaagster niet willen bijstaan, klaagster heeft daarin zelf opgetreden.

1.7 Verweerder heeft klaagster bij brief van 14 februari 2013 geadviseerd om de zaak te laten rusten op basis van het feit dat de Hoge Raad intussen had geoordeeld dat appartementseigenaren ieder hun eigen aandeel moeten voldoen, hetzij via een dwangbevel, hetzij op grond van artikel 5:113 BW.

1.8 Verweerder heeft daarop zijn dossier gesloten en Achmea Rechtsbijstand daarover geïnformeerd.

1.9 Bij brief van 27 augustus 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. van mening is dat klaagster moet berusten in de zaak en

b. dat in deze kwestie een belangenconflict speelt vanwege het feit dat de kantoorgenoot van verweerder in een eerder stadium een individueel lid van klaagster heeft bijgestaan.

3 VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Verweerder heeft gesteld dat hij in deze zaak tot de conclusie was gekomen dat er civielrechtelijk geen aanknopingspunten (meer) waren om met succes het door klaagster gewenste resultaat te bereiken Verweerder heeft ter zake verwezen naar zijn conclusies in zijn brief van 14 februari 2013 aan klaagster.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.2 Verweerder heeft gesteld dat zijn kantoorgenoot, mr. S., inderdaad rechtsbijstand heeft verleend aan een individuele appartementsgerechtigde met betrekking tot de invordering door de gemeente. Verweerder is echter van mening dat die verleende rechtsbijstand geen belangenconflict oplevert met het belang van klaagster als zodanig. De wens van klaagster was dat niet de alle appartementseigenaren apart door de gemeente werden aangesproken, maar alleen klaagster. Volgens verweerder heeft zijn kantoorgenoot getracht datzelfde te bewerkstelligen. De appartementseigenaar had dus geen belang dat tegengesteld is aan de belangen van klaagster. Verweerder is tenslotte van mening dat klaagster het punt van de mogelijke belangenverstrengeling had kunnen melden voordat hij eind december 2012 aan de zaak voor klaagster begon en dat klaagster niet nu achteraf met succes kan stellen hij verweerder de zaak om die reden niet had moeten aannemen.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.3 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

4.4 Verweerder heeft klaagster schriftelijk negatief geadviseerd over het civielrechtelijke traject tegen de gemeente met betrekking tot de inning van bestuursdwangkomsten. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat verweerder klaagster onjuist heeft geadviseerd en dus niet heeft voldaan aan de hiervoor genoemde professionele standaard.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

4.5 Gedragsregel 7 bepaalt dat de advocaat zich niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen mag belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Op basis van hetgeen verweerder heeft gesteld kan niet worden vastgesteld dat de appartementseigenaar die is bijgestaan door de kantoorgenoot van verweerder een belang heeft dat tegengesteld is aan dat van klaagster. In dit geval is er dus geen sprake van ongeoorloofde belangenverstrengeling.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.A. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 6 maart  2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.