ECLI:NL:TADRSGR:2015:60 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4563/14.148

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:60
Datum uitspraak: 02-03-2015
Datum publicatie: 01-04-2015
Zaaknummer(s): R. 4563/14.148
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 juni 2014 heeft klager, vennoot van B&D V. Beheer VOF, zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 1 juli 2014 aan de raad met kenmerk R 2014/57, door de raad ontvangen op 2 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 16 juli 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 juli 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 30 juli 2014 door de raad ontvangen op 1 augustus 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 5 januari 2015 van de raad in aanwezigheid van de gemachtigde van klager, de heer R. en verweerder.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van de gemachtigde van klager van 30 juli 2014.

2 FEITEN EN KLACHT

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft de vennootschap onder firma van klager bijgestaan in een geschil met X.

2.2 Bij vonnis van 10 april 2013 heeft de Rechtbank bepaald dat X. (en overige partijen) een bedrag van € 42.907,00, vermeerderd met rente aan de vennootschap onder firma van klager dient te betalen. Daarnaast is bepaald dat de vennootschap onder firma van klager een bedrag van € 116.157,07, vermeerderd met rente, aan X dient te betalen.

2.3 Bij brief van 25 juni 2014 heeft de gemachtigde van klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2.4 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden door bij het aannemen van de zaak niet in te schatten of een procedure kans van slagen had. Klaagster meent dat geen procedure tegen X gevoerd had moeten worden, nu deze bij voorbaat kansloos was. Verweerder had klaagster in plaats daarvan moeten adviseren de betrokken notaris aansprakelijk te stellen voor zijn nalatigheid. Klaagster stelt dat onderzoek moet worden gedaan naar de oorsprong van het geschil om de kans van slagen vast te kunnen stellen. Een dergelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Daarnaast meent klaagster dat verweerder ten onrechte de vennootschap onder firma niet heeft aangeraden de door de wederpartij voorgestelde schikking te accepteren.

 Tenslotte eist klager terugbetaling van alle declaraties, creditering van alle nog niet betaalde declaraties, een schadevergoeding van € 20.000,-- voor de maatschappelijke en geestelijke schade en een compensatie van € 4.500,-- voor het administratieve onderzoek. 

Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3 VERZET

3.1 Klaagster heeft geen nieuwe gronden anders dan een herhaling en uitwerking van de klacht voor het verzet aangevoerd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat klagers stelling dat de procedure zonder onderzoek of voornamelijk gebaseerd op veronderstellingen gestart is, onjuist is. Verweerder heeft verwezen naar zijn brief van 10 oktober 2013 aan klager. “De goede en kwade kansen en nut en noodzaak van het starten en voortzetten van de procedure tegen X (red.) zijn onderwerp van overleg met de vennootschap onder firma (red.) geweest. Overigens is, voordat de beslissing tot procederen werd genomen (en overigens ook nadien), gepoogd een schikking met X te bereiken.”

 Verweerder heeft gesteld dat deze schikking niet haalbaar bleek. Verweerder heeft voorts aangegeven dat in verschillende stadia van het geschil beoordeeld is of de vordering niet kansloos/wel haalbaar was. Dit is besproken met klager. Steeds is op instructie van klager gehandeld.

4.2 Verder heeft verweerder gesteld dat hij de vennootschap onder firma naar aanleiding van het gewezen vonnis heeft geadviseerd hoger beroep in te stellen. Dit advies is echter niet opgevolgd.

4.3 Verweerder is van mening dat een actie tegen de notaris niet aan de orde was, nu de door klager geformuleerde verwijten aan het adres van de notaris verweerder niet juist of gegrond voorkomen.

4.4 Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat de wederpartij al voor de aanvang van de procedure de vennootschap onder firma tot betaling van een schadevergoeding heeft gesommeerd en nadien een eis in reconventie heeft ingesteld. Verweerder heeft gesteld dat er tijdens de procedure inderdaad een aantal schikkingsvoorstellen zijn gedaan door de wederpartij maar die zijn na beraad, op instructie van klager, afgewezen.  

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad stelt overigens vast dat de voorzitter in de beslissing ten onrechte als klager heeft aangemerkt de vennootschap onder firma, terwijl de vennoot van de vennootschap onder firma heeft geklaagd. De raad is echter van oordeel dat dit op zichzelf geen reden vormt om het verzet gegrond te verklaren.

5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

5.4 Ten overvloede overweegt de raad dat bij het verstrekken van de opdracht door klager aan het kantoor van verweerder niet verweerder, maar zijn kantoorgenoot de opdracht heeft aangenomen. De contacten over de strategie, het plan van aanpak en de procedure verliepen via de heer D. die gemachtigd was door de vennootschap onder firma. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat elke stap in de zaak is voorgelegd aan de gemachtigde van klager. Dit is door klager niet betwist.

5.5 Het verzet is ongegrond.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2015

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- de gemachtigde van klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.