ECLI:NL:TADRSGR:2015:57 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4691/14.275

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:57
Datum uitspraak: 10-01-2015
Datum publicatie: 01-04-2015
Zaaknummer(s): R. 4691/14.275
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van voormalig deken.   Geen dan wel onvoldoende feiten zijn door klaagster gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder door de wijze waarop hij het onderzoek naar de door klaagster tegen mr. C. ingediende klacht heeft verricht het vertrouwen in de advocaat heeft geschaad. Uit de stukken is ook niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Voor wat betreft het functioneren van de secretaresse van verweerder merkt de voorzitter op dat het tuchtrecht alleen van toepassing is op advocaten. Ook is het tuchtrecht niet bedoeld om de wijze waarop verweerder zijn secretaresse leiding geeft, te beoordelen. Klacht kennelijk ongegrond.  

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 17 december 2014 met kenmerk K294 2014, door de raad ontvangen op 18 december 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij brief van 7 oktober 2014 heeft verweerder zijn bevindingen met betrekking tot het onderzoek naar klaagsters klachten tegen mr. C. gestuurd.

1.3 Bij mails van 10 en 16 oktober 2014 en aangetekende brief van 20 oktober 2014 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster kan zich niet verenigen met de visie van verweerder over de klacht die zij tegen mr. C. heeft ingediend. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij geen degelijk en deugdelijk onderzoek heeft verricht naar haar klacht. Klaagster verzoekt om een tuchtrechtelijk oordeel over het functioneren van de secretaresse van verweerder, over haar aanstelling, de continuering daarvan, alsmede over het leidinggeven van verweerder aan deze secretaresse.

3 BEOORDELING

3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

3.3 Geen dan wel onvoldoende feiten zijn door klaagster gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder door de wijze waarop hij het onderzoek naar de door klaagster tegen mr. C. ingediende klacht heeft verricht het vertrouwen in de advocaat heeft geschaad. Uit de stukken is ook niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

3.4 Voor wat betreft het functioneren van de secretaresse van verweerder merkt de voorzitter op dat het tuchtrecht alleen van toepassing is op advocaten. Ook is het tuchtrecht niet bedoeld om de wijze waarop verweerder zijn secretaresse leiding geeft te beoordelen.

3.5 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 10 januari 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.