ECLI:NL:TADRSGR:2015:45 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4496/14.81

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:45
Datum uitspraak: 16-02-2015
Datum publicatie: 01-04-2015
Zaaknummer(s): R. 4496/14.81
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klagers zijn niet ontvankelijk in hun verzet. Er is geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 8 april 2014 met kenmerk K437 2013, door de raad ontvangen op 9 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 25 april 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 29 april 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief met bijlagen gedateerd 7 mei 2014, ontvangen op 14 mei 2014, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 december 2014 in aanwezigheid van verweerster. Klagers zijn met telefonisch bericht van verhindering afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

 - de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

   de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

 - het verzetschrift met bijlagen van klagers d.d. 7 mei 2014.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Op 30 juli 2012 heeft klager zich gewend tot verweerster met het verzoek hem te adviseren omtrent de mogelijkheid te komen tot verlaging van het door hem maandelijks verschuldigde bedrag ter zake van kinderalimentatie.

2.2 Bij e-mail van 20 augustus 2012 heeft klager verweerster bericht dat hij een aangetekende brief van de gemeente Spijkenisse had ontvangen gedateerd 7 augustus 2012, waarin beslaglegging op het loon van klager werd aangekondigd. Verweerster heeft bij e-mails van 20 en 21 augustus 2012 klager geïnformeerd dat de verzettermijn inmiddels verstreken was, hetgeen tot gevolg zou hebben dat er beslag zou worden gelegd op het salaris van klager.

2.3 Op 5 april 2013 heeft verweerster namens klager een verzoekschrift tot wijziging alimentatie ingediend bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank Den Haag was niet bevoegd van het verzoek kennis te nemen en heeft het verzoek doorgestuurd naar de Rechtbank Rotterdam.

2.4 De wederpartij van klager heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende een zelfstandig verzoek tot wijziging van de zorgregeling.

2.5 Bij e-mail van 16 september 2013 heeft verweerster klager geïnformeerd dat zij van de rechtbank – zonder opgaaf van redenen – had vernomen dat de behandeling ter zitting van 23 september 2013 was aangehouden.

2.6 Bij brief van 2 december 2013 heeft verweerster klager bericht de behandeling van de zaak neer te leggen naar aanleiding van e-mails van klager van 25 november en 1 december 2013 betreffende zijn bezwaren tegen de handelwijze van verweerster.

2.7 Naar aanleiding van de bezwaren tegen de declaraties van verweerster heeft klager op advies van een andere advocaat deze declaraties laten begroten.

2.8 Bij brief van 11 december 2013 hebben klagers een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klagers verwijten verweerster meer in het bijzonder dat zij:

a. herhaalde vragen, verzoeken en bezwaren van klager heeft genegeerd;

b. klager niet tijdig heeft geïnformeerd over de voor hem bestaande mogelijkheden betreffende de door hem gewenste verlaging van de door hem verschuldigde kinderalimentatie;

c. heeft geaccepteerd dat de wederpartij een zelfstandig verzoek heeft ingediend en verzuimd heeft tegen de stellingen van de wederpartij verweer te voeren;

d. klagers belangen niet, althans onvoldoende voortvarend heeft behartigd;

e. ten onrechte betwist dat zij met klager een prijsafspraak heeft gemaakt.

3.3 Tevens verwijt klager verweerster dat hij schade heeft geleden, omdat hij zich genoodzaakt heeft gezien een andere advocaat in te schakelen en hij daardoor kosten heeft gehad, alsmede dat verweerster hem een hoge rekening heeft gestuurd, terwijl zij niets voor hem deed.

3.4 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in het niet terugzien in de beslissing van een aantal klachtonderdelen, terwijl een nadere toelichting op de klacht gegeven wordt.

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 46h lid 1 Advocatenwet kan een klager binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline. Nu vast is komen te staan dat de verzending van het afschrift heeft plaatgevonden op 29 april 2014, eindigde de verzettermijn op 13 mei 2014 om 24.00 uur. Vaste jurisprudentie is dat het risico van een niet prompte postbestelling, en daarmee ook het (te) laat of niet afhalen van een aangetekende brief, voor rekening blijft van een klager, behoudens bijzondere omstandigheden, die overschrijding van de verzettermijn kunnen rechtvaardigen.

4.2 Gelet op het feit dat het verzetschrift van klagers na de verzettermijn, namelijk pas op 14 mei 2014, bij de Raad is binnengekomen, dienen klagers niet ontvankelijk te worden verklaard in het verzet, behoudens bijzondere omstandigheden.

4.3 Blijkens de dossierstukken is de voorzittersbeslissing bij brief van 29 april 2014 aangetekend met bericht van ontvangst aan het woonadres van klagers gezonden en is de zending op 30 april 2014 bij klagers afgeleverd. Bijzondere omstandigheden die overschrijding van de verzettermijn rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken.

4.4 Klagers zijn derhalve niet-ontvankelijk in hun verzet.

5. BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.J. van der Gouw, R. de Haan, P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2015.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 17 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.