ECLI:NL:TADRSGR:2015:358 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-614 DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:358
Datum uitspraak: 31-12-2015
Datum publicatie: 11-02-2016
Zaaknummer(s): 15-614 DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht deels onvoldoende gesubstantieerd. Klacht op alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Voorzittersbeslissing van 31 december 2015

in de zaak 15-614 DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van 30 november 2015 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam met kenmerk R 2015/107 ml, door de raad ontvangen op 3 december 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager is bij beschikking van 30 januari 2015 in bewaring gesteld.

1.3    Verweerster heeft klager op 31 januari 2015 in het kader van een BOPZ-piketdienst bezocht in een gebouw van de Parnassia Bavo groep te Rotterdam.

1.4    De officier van justitie heeft op 2 februari 2015 het verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een voorlopige rechterlijke machtiging tot een verplichte psychiatrische opname van klager.

1.5    De officier van justitie heeft op 4 februari 2015 het verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van klager in een psychiatrisch ziekenhuis.

1.6    Bij dit laatste verzoekschrift waren 1) de beschikking tot inbewaringstelling van 30 januari 2015, 2) de geneeskundige verklaring en 3) de verklaring van de psychiater, de heer G., van 30 januari 2015, gevoegd.

1.7    Op 4 februari 2015 zijn in het bijzijn van verweerster, de behandelend arts van klager alsmede mevrouw S. en klager zelf door de rechter gehoord.

1.8    Bij beschikking van 4 februari 2015 heeft de rechter in de rechtbank Rotterdam de beslissing op het eerste verzoekschrift aangehouden en het tweede verzoek, te weten het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van klager in een psychiatrisch ziekenhuis, afgewezen.

1.9    Bij brief van 12 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat zij:

a.    hem de stukken behorende bij het verzoekschrift van de officier van justitie van 4 februari 2015 niet heeft toegestuurd, terwijl klager daar diverse malen om had gevraagd;

b.    niets voor klager heeft gedaan;

c.    telefonisch nagenoeg onbereikbaar was voor klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft gesteld dat zij tijdens haar bezoek aan klager op 31 januari 2015 een kopie van de geneeskundige verklaring, die ten grondslag lag aan het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling, aan klager heeft overhandigd en de overige stukken op 5 februari 2015 ter attentie van klager aan de Bavo heeft gefaxt.

3.2    Verder heeft verweerster, onder verwijzing naar het proces-verbaal van het verhoor van 4 februari 2015, betwist dat zij niets voor klager zou hebben gedaan.

3.3    Voorts heeft verweerster betwist het verwijt van klager dat zij nagenoeg onbereikbaar was. Verweerster heeft in dat kader gesteld dat zij zelfs tijdens een bespreking met een andere cliënt klager te woord heeft gestaan.

4    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1    Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat klager de stukken behorende bij het verzoekschrift van de officier van justitie van 4 februari 2015 in zijn bezit heeft gehad.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c

4.2    Klager en verweerster nemen ter zake deze klachtonderdelen een van elkaar afwijkend standpunt in. Deze klachtonderdelen zijn door klager niet nader en in ieder geval onvoldoende gesubstantieerd, zodat deze klachtonderdelen feitelijke grondslag missen.

4.3    Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a, b en c kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 31 december 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 januari 2016 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager   

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.