ECLI:NL:TADRSGR:2015:33 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4486/14.72

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:33
Datum uitspraak: 26-01-2015
Datum publicatie: 01-04-2015
Zaaknummer(s): R. 4486/14.72
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klaagster verwijt verweerder – samengevat – onzorgvuldig te hebben gehandeld jegens haar. Daarvan is de raad niet gebleken. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de plaatsvervangend voorzitter. Verzet ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 24 maart 2014 met kenmerk K340 2013 bm/ab, door de raad ontvangen op 26 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 24 april 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 25 april 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij faxbrief van 9 mei 2014, door de raad per e-mail ontvangen op 9 mei 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 november 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft in de periode maart 2012 – april 2013 de belangen van klaagster behartigd in een procedure tegen de gemeente Leiden in  een geschil over een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB).

2.3 Bij besluit van 14 maart 2011 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van Leiden de aanvragen van klaagster voor een WWB uitkering van 18 en 26 januari 2011 buiten behandeling gesteld. 

2.4 Verweerder heeft namens klaagster op 27 maart 2012 een pro forma bezwaar ingediend.

2.5 Op 12 april 2012 heeft verweerder namens klaagster voorlopige voorzieningen aangevraagd tot het verstrekken van een voorschot.

2.6 Op 24 april 2012 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorzieningen afgewezen.

2.7 Op 12 juni 2012 is het bezwaar van klaagster door de gemeente Leiden niet-ontvankelijk verklaard.

2.8 Op 30 juli 2012 heeft verweerder namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar bij de Rechtbank Den Haag.

2.9 Op verzoek van klaagster is door verweerder tegen de beslissing van de Rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Leiden in een geschil tussen klaagster en Z (red.)  hoger beroep ingesteld.

2.10 Bij tussenvonnis van 10 januari 2013 heeft de Rechtbank Den Haag in de WWB kwestie geoordeeld dat de gemeente Leiden het bezwaar van klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft klaagster een bewijsopdracht gegeven.

2.11 Bij uitspraak van 27 maart 2013 heeft de Rechtbank Den Haag in de WWB kwestie het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluiten vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat klaagster de verzochte bankafschriften tijdig had ingeleverd.

2.12 Bij brieven van 6 maart 2013, 3 april 2013, 29 april 2013 en 2 mei 2013 heeft verweerder aan klaagster medegedeeld dat hij geen hoger beroep voor klaagster zou instellen bij de Centrale Raad van Beroep in de kwestie van de WWB. Verweerder heeft klaagster erop gewezen dat uiterlijk 14 mei 2013 beroep ingesteld diende te worden.

2.13 Mr. Van O. heeft op 10 mei 2013 de behandeling van de zaak tegen Z (red.) overgenomen.

2.14 Bij brief van 26 september 2013 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

  a. heeft nagelaten stukken op tijd toe te sturen en onzorgvuldig is omgesprongen met documenten, als gevolg waarvan niet tijdig beroep ingesteld kon worden bij de Centrale Raad van Beroep;

  b. klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de zittingsdatum was verschoven;

  c. onzorgvuldig was, waardoor klaagster steeds moest aandringen op toezending van stukken en het verkrijgen van informatie. Toen klaagster verweerder hier op aansprak, heeft hij de voortgang van de zaak ernstig getraineerd;

  d. op vakantie ging zonder een waarnemer te benoemen, waardoor de zaken van klaagster onnodig vertraging hebben opgelopen;

  e. stukken is kwijtgeraakt en tijdens zittingen niet adequaat heeft gereageerd waardoor klaagster in het ongelijk is gesteld;

  f. een lopende zaak niet naar behoren heeft afgehandeld, waardoor klaagster ernstig is benadeeld;

  g. niet luisterde naar hetgeen klaagster hem vertelde;

  h.  zijn eigen belang boven het belang van klaagster heeft gesteld.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met de uitgangspunten voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder nummer 3. van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met de beoordeling van de voorzitter van de diverse klacht(onderdelen) en maakt die tot de zijne. Daarbij overweegt de raad ten overvloede dat uit de eigen stellingen van klaagster blijkt dat zij zich al op 1 april 2013 tot een andere advocaat heeft gewend. De beroepstermijn was toen nog maar net gaan lopen. Een en ander brengt mee dat het verzet ongegrond is.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.