ECLI:NL:TADRSGR:2015:328 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-500 DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:328
Datum uitspraak: 03-12-2015
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): 15-500 DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij.   Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte tot drie keer toe het faillissement heeft aangevraagd van klaagster. Op basis van de stukken kan niet worden aangetoond dat dit verwijt terecht is. Uit de stukken blijkt evenmin dat verweerder nodeloos uit is geweest op het schaden van de belangen van klaagster, terwijl ook niet blijkt van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan verweerder de onjuistheid kende dan wel had moeten kennen.Ook zijn in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen dat verweerder niet kon vertrouwen op de informatie die hem van de zijde van zijn cliënten werd verstrekt dan wel dat verweerder informatie zou hebben achtergehouden aan de rechtbank dan wel de rechtbank onjuist zou hebben geïnformeerd.  Klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van 23 oktober 2015 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam met kenmerk R 2015/97 cij, door de raad ontvangen op 28 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft namens zijn cliënten bij verzoekschrift van respectievelijk 24 april 2012 en 13 augustus 2012 het faillissement aangevraagd van klaagster.

1.3 Deze verzoeken zijn afgewezen bij beschikking van 15 mei 2012 respectievelijk 31 augustus 2012.

1.4 Verweerder heeft namens zijn cliënten tegen de beschikking van 31 augustus 2012 hoger beroep ingesteld.

1.5 Bij beschikking van 23 oktober 2012 heeft het gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd.

1.6 Bij brief van 15 maart 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. drie keer het faillissement heeft aangevraagd van klaagster. Deze aanvragen zijn drie keer afgewezen;

b. wist dat de vordering werd betwist. Verweerder wist dat er een proces liep over huurbetalingen;

c. handelde namens een cliënt die niet op de hoogte was van wat zijn moeder deed;

d. wist dat er geen aanmaningen waren verstuurd;

e. wist dat klaagster niet opgehouden was te betalen;

f. wist dat er geen steunvorderingen waren;

g. wist dat het ging om een conflict dat elders bij de rechtbank aanhangig was;

h. wist dat deze familie geen enkele vordering betaalde, dat het oplichters zijn;

i. vanwege zijn handelwijze bij klaagster € 15.000,-- aan advocaatkosten heeft doen ontstaan. Verweerder heeft klaagster onnodig op kosten gejaagd;

j. heel goed wist wat het met mensen emotioneel doet als een faillissement wordt aangevraagd;

k. de verantwoordelijkheid ten onrechte op zijn cliënten heeft afgeschoven, zeker met de kennis die hij toen had of had moeten hebben. Iedere advocaat hoort een eigen afweging te maken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat de klacht niet binnen een redelijke termijn is ingesteld, zodat klaagster daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans de klacht reeds om die reden moet worden afgewezen.

3.2 Verweerder heeft op 2 november 2012 een laatste bericht gezonden aan de advocaat van klaagster. Bij e-mail van 25 augustus 2013 heeft klaagster verweerder laten weten een klacht in te dienen, indien hij niet binnen zeven dagen reageert. Op 30 augustus 2013 heeft verweerder zijn zienswijze aan klaagster kenbaar gemaakt. Klaagster heeft op 5 september 2013 aan verweerder bericht dat de klacht binnen enkele weken zou worden ingediend. Eerst op 15 maart 2015 heeft verweerder vernomen dat een klacht wordt ingediend. Verweerder geeft aan dat door het tijdsverloop hij onnodig in zijn verweermogelijkheden wordt geschaad. Hij meent dat hij erop mocht vertrouwen dat klaagster geen klacht meer zou indienen.

3.3 Verweerder geeft aan dat het hem op basis van de hem ter beschikking staande gedocumenteerde informatie vrijstond te handelen voor zijn cliënten zoals hij heeft gedaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.4 Verweerder heeft naar voren gebracht dat er twee faillissementsaanvragen zijn ingediend en dat van de laatste beschikking hoger beroep is ingesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.5 Verweerder heeft gesteld dat hij op de hoogte was van de procedure ter zake de huurbetaling, hetgeen in de faillissementsprocedure is vermeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.6 Verweerder heeft gesteld dat zijn cliënt heeft verklaard in te stemmen met de proceshandelingen en dat diens moeder optrad als gemachtigde.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.7 Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij stukken had op grond waarvan in rechte kon worden gesteld dat klaagster in gebreke en in verzuim was. Van diverse (steun)vorderingen zijn ingebrekestellingen overgelegd.

Ten aanzien van de klachtonderdelen e en f

3.8 Verweerder heeft deze klachtonderdelen betwist en gesteld dat zijn cliënt zich op het standpunt stelde dat klaagster vorderingen van zijn cliënten onbetaald liet. Ook waren er meerdere, gedocumenteerde steunvorderingen.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

3.9 De elders lopende procedures zijn genoemd in de faillissementsprocedure, zodat de rechtbank c.q. het gerechtshof volledig door verweerder waren geïnformeerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel h

3.10 Verweerder is niet bekend met deze verwijten. Hij laat deze voor rekening van klaagster.

Ten aanzien van klachtonderdeel i

3.11 Verweerder is van mening dat zijn cliënten een rechtens te respecteren belang hadden bij de faillissementsaanvragen. Dat deze procedures kosten hebben veroorzaakt kan niet aan verweerder worden toegerekend.

Ten aanzien van klachtonderdeel j

3.12 Verweerder is van mening dat hij de belangen van klaagster niet heeft geschaad. De emotionele belasting van de procedure kan hem niet worden verweten.

Ten aanzien van klachtonderdeel k

3.13 Verweerder heeft gesteld dat hij de belangen van klaagster niet onnodig heeft geschaad. Het stond verweerder vrij, op basis van de hem ter beschikking staande gegevens, te handelen zoals hij heeft gedaan.

4 BEOORDELING

4.1 Ten aanzien van de door verweerder gestelde niet-ontvankelijkheid van de klacht, oordeelt de voorzitter aldus. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat de verweten gedragingen van verweerder hebben plaatsgevonden in de periode van 24 april 2012 tot 2 november 2012. Klaagster heeft op 25 augustus 2013 een e-mail gestuurd aan verweerder  waarin wordt aangekondigd dat een klacht wordt ingediend. De klacht is op 15 maart 2015 ingediend en dat is binnen de wettelijke gestelde termijn van 3 jaar (artikel 46g lid 1 Advocatenwet). De klacht is derhalve ontvankelijk.

4.2 De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 Klaagster klaagt over de door verweerder namens zijn cliënt ingezette  faillissementsprocedures, waarover de civiele rechter zich reeds heeft uitgelaten. Een inhoudelijke beoordeling over deze procedures past niet in een tuchtprocedure. De beoordeling beperkt zich tot het tuchtrecht.

4.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte tot drie keer toe het faillissement heeft aangevraagd van klaagster. Op basis van de stukken kan niet worden aangetoond dat dit verwijt terecht is, twee keer is het faillissement van klaagster aangevraagd. Uit de stukken blijkt evenmin dat verweerder nodeloos uit is geweest op het schaden van de belangen van klaagster, terwijl ook niet blijkt van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan verweerder de onjuistheid kende dan wel had moeten kennen. Ook zijn in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen dat verweerder niet kon vertrouwen op de informatie die hem van de zijde van zijn cliënten werd verstrekt dan wel dat verweerder informatie zou hebben achtergehouden aan de rechtbank dan wel de rechtbank onjuist zou hebben geïnformeerd.

4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn cliënt nooit zou hebben gesproken. Uit dit verwijt kan worden opgemaakt dat klaagster zich afvraagt of verweerder deze cliënt wel vertegenwoordigde. Slechts de bewuste cliënt van verweerder zou hierover kunnen klagen en niet de wederpartij, in casu klager. De klacht is met betrekking tot dit onderdeel kennelijk niet ontvankelijk.

4.6 Van de gestelde nodeloze procedures is niet gebleken. Klaagster kan verweerder niet met succes tuchtrechtelijk verwijten dat zij voor deze procedure kosten heeft moeten maken.

4.7 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a, b, d tot en met k kennelijk ongegrond en klachtonderdeel c kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a, b, d tot en met k kennelijk ongegrond en klachtonderdeel c kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 3 december 2015.

griffier   voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.