ECLI:NL:TADRSGR:2015:327 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-499 DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:327
Datum uitspraak: 07-12-2015
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): 15-499 DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Anders dan klager kennelijk veronderstelt, ligt het niet op de weg van de raad om een (diepgaand) onderzoek te verrichten naar het ‘waarheidsgehalte’ van uitlatingen van de beklaagde advocaat. De beoordeling van wat ‘waar’ is, althans de weging van hoe uitspraken van procespartijen gewogen en beoordeeld moeten worden, is aan de rechter in het inhoudelijke geschil. Dit klemt te meer, daar in het onderhavige geval niet eens vaststaat welke uitlatingen er precies zijn gedaan. Daarover bestaat immers blijkens het verweer in de onderhavige klachtprocedure, eveneens verschil van mening. Niet is gebleken dat klager met zijn handelwijze de grenzen van de vrijheid die hij heeft als advocaat van klagers wederpartij heeft overschreden. Klacht kennelijk ongegrond.  

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van 26 oktober 2015 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam met kenmerk R 2015/98 ml, door de raad ontvangen op 28 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is eigenaar van een perceel grond te Rotterdam.

1.3 In augustus 2011 heeft klager met de heer en mevrouw K, cliënten van verweerder, afspraken gemaakt over de splitsing van dit perceel in twee kavels, opdat daarop twee woningen zouden kunnen worden gebouwd.

1.4 Nadat de benodigde bouwvergunningen door de gemeente waren afgegeven is vervolgens een juridisch geschil ontstaan over de afstand van de woningen tot de grens van de kavels.

1.5 Klager wilde een garage aan zijn woning laten bouwen aan de zijde van de kavelgrens van de heer en mevrouw K.

1.6 De heer en mevrouw K verzetten zich tegen deze “uitstulping” in de kavelgrens, omdat zij menen dat daarmee niet de minimale afstand van 1 meter tussen de bebouwing en de gevelgrens wordt gerespecteerd.

1.7 Klager heeft op 11 mei 2014 bij de toenmalig deken een klacht ingediend tegen verweerder.

1.8 Deze klacht is onderzocht en voorgelegd aan de Raad van Discipline.

1.9 De voorzitter heeft deze klacht bij beslissing van 4 februari 2015 kennelijk ongegrond verklaard.

1.10 Tegen deze beslissing is verzet aangetekend.

1.11 De raad heeft het verzet op 6 juli 2015 ongegrond bevonden.

1.12 Bij brief van 25 mei en e-mail van 11 juni 2015 heeft klager zich wederom bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij aantoonbaar onwaarheden heeft gedebiteerd:

A. bij de behandeling van de klacht met kenmerk A 2014 100 ml, door de Raad van Discipline met betrekking tot:

a. de verklaring van adviseur De K;

b. het stellen dat de gemeente tijdens het gesprek op 27 september 2012 heeft gezegd “handhavend op te treden” als er in de feitelijke uitvoering afgeweken zou worden van de aan de vergunning gestelde voorwaarden;

c. de verklaring van de heer Van L en

d. dat klager “geen geld” zou hebben;.

B. bij de behandeling van het hoger beroep in de civiele procedure in het geschil tussen klager en de familie K.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft als bijlage bij zijn verweerschrift de correspondentie uit het eerste klachtdossier meegestuurd en verwezen naar de achtergronden van het geschil tussen klager en verweerders cliënten.

3.2 Verweerder gaat in op klagers verwijten, die de inhoudelijke behandeling van de zaak betreffen en die in de procedure een rol hebben gespeeld.

3.3 Verweerder betwist gemotiveerd klagers stellingen over wat er bij de behandeling van de klacht bij de Raad van Discipline door hem is gezegd en meent dat klager zich ten onrechte over hem beklaagt.

3.4 Naar aanleiding van de klacht over verweerders pleidooi bij het Gerechtshof meent verweerder dat deze klacht ongegrond is. Hij betwist dat hij onwaarheden ten aanzien van de WABO-aanvraag bij de gemeente zou hebben gezegd.

3.5 Verweerder geeft aan dat hij tijdens de mondelinge behandeling van de klacht bij de Raad van Discipline heeft verwezen naar zijn brief van 7 december 2012, waaruit blijkt dat klager, althans zijn advocaat wist dat de procedure was ingezet.

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Een gedeelte van deze klacht komt neer op een verkapt hoger beroep, maar dan bij de tuchtrechter. De wet voorziet hier niet in; de tuchtrechter kan en zal geen oordeel geven over het inhoudelijke geschil tussen klager en de cliënten van verweerder. Dit laatste is exclusief voorbehouden aan de civiele rechter.

4.3 Klager verwijt verweerder dat hij ter gelegenheid van de behandeling van deze klachtzaak bij de raad en het hoger beroep in de civiele procedure onjuistheden heeft gedebiteerd. Klager heeft zelf al aangegeven dat er verschil van inzicht bestaat tussen partijen. Het civiele geschil tussen partijen is in twee instanties voorgelegd aan de rechter. De rechter heeft geoordeeld en aangenomen mag worden dat de rechter de argumenten van beide partijen heeft vernomen en tot een gewogen oordeel is gekomen.

4.4 Anders dan klager kennelijk veronderstelt, ligt het niet op de weg van de raad om een (diepgaand) onderzoek te verrichten naar het ‘waarheidsgehalte’ van uitlatingen van de beklaagde advocaat. De beoordeling van wat ‘waar’ is, althans de weging van hoe uitspraken van procespartijen gewogen en beoordeeld moeten worden, is aan de rechter in het inhoudelijke geschil. Dit klemt te meer, daar in het onderhavige geval niet eens vaststaat welke uitlatingen er precies zijn gedaan. Daarover bestaat immers blijkens het verweer in de onderhavige klachtprocedure, eveneens verschil van mening.

4.5 Niet is gebleken dat klager met zijn handelwijze de grenzen van de vrijheid die hij heeft als advocaat van klagers wederpartij heeft overschreden.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 7 december 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 december 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.