ECLI:NL:TADRSGR:2015:314 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4813/15.123

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:314
Datum uitspraak: 14-12-2015
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): R.4813/15.123
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten over het optreden van verweerder als advocaat van klaagsters wederpartij in een kwestie betreffende rechten van huur en vruchtgebruik van klaagster op een woning, die in eigendom mede toebehoort aan de cliënte van verweerder. De klachten betreffende diverse handelingen van verweerder zoals het schrijven van brieven, het innemen van een standpunt voor zijn cliënte en het nemen van rechtsmaatregelen. De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 februari 2015 hebben klaagsters zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 22 juni 2015, door de raad ontvangen op 23 juni 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 24 augustus 2015 heeft de voorzitter van de raad  (hierna: de voorzitter)  de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 25 augustus 2015 is verzonden aan klaagsters.

1.4 Bij brief van 16 september 2015, door de raad ontvangen op 17 september 2015, hebben klaagsters verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 oktober 2015 in aanwezigheid van klaagsters en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagsters en van de brief van 6 oktober 2015 van klaagsters aan de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder staat de gemeente B bij in een civiel geschil met betrekking tot een appartement met garage.

2.3 De ouders van klaagster sub 1 staan in de Gemeentelijke Basis Administratie op dit adres ingeschreven als bewoners.

2.4 Op 9 januari 2013 heeft verweerder namens de gemeente B aan klaagsters ouders verzocht hem te laten weten welke rechten (huur of andere rechten) zij meenden te hebben met betrekking tot dit appartement en daarvan de bewijzen te overleggen, in verband met de beoogde verkoop van deze registergoederen door de gemeente B. De gemeente B. is, tezamen met anderen, eigenaar van de sub 2.2 bedoelde registergoederen.

2.5 Klaagsters ouders hebben daarop bij brief van 22 januari 2013 laten weten dat zij sinds 1965 de bovenwoning huurden en maandelijks een bedrag ad € 48,12 aan huur betaalden, maar dat er geen schriftelijke huurovereenkomst was opgesteld. Klaagsters ouders geven aan dat zij deze huurafspraak hebben gemaakt met de heer BR, destijds vruchtgebruiker van de woning. De garage is bij klaagsters ouders om niet in gebruik.

2.6 Verweerder heeft zijn brief van 9 januari 2013 aan klaagsters ouders door de deurwaarder laten betekenen op een adres in Rotterdam, waar zij zich toen feitelijk bevonden.

2.7 Verweerder heeft vervolgens namens zijn cliënte, de gemeente B., twee verzoekschriften ingediend bij de Rechtbank Rotterdam, waarin hij de rechtbank heeft verzocht een beheersregeling te treffen en zijn cliënte te machtigen tot het te gelde maken van de vorenbedoelde (gemeenschappelijke) registergoederen.

2.8 Op 4 augustus 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam de verzochte beheersregeling afgegeven.

2.9 Op 8 oktober 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam de gevraagde machtiging aan de gemeente B. afgegeven voor het te gelde maken van de registergoederen.

2.10 Uit deze laatste beschikking van de Rechtbank Rotterdam volgt tevens dat het recht op vruchtgebruik van de heer BR van rechtswege is geëindigd met het overlijden van de heer BR op 9 augustus 1972.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klaagsters verweerder:

a. testamentaire fraude en belangenverstrengeling;

b. valsheid in geschrifte;

c. het liegen over de wijze waarop vruchtgebruik wordt verkregen;

d. het liegen over “hoe erfgenamen onder de bepalingen van het testament staan”;

e. het liegen over “wat erfgenamen zouden erven”;

f. zijn handelen met betrekking tot de garage;

g. de tijdelijke GBA-uitschrijving;

h. zijn brief van 7 februari 2014 en

i. inbreuk op privacy en toebrengen van stress en lichamelijk letsel.

3.2 In het verzet hebben klaagsters hun bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klaagsters hebben het verzet toegelicht in het verzetschrift van 16 september 2015 en in een aanvullende samenvatting van 5 oktober 2015.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit heeft vermeld onder randnummer 4.1 van de bestreden beslissing.

5.2 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter.

De raad verenigt zich met haar beoordeling van de klachtonderdelen en maakt die tot de zijne. 

Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

6 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, P.J.E.M. Nuiten, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.