ECLI:NL:TADRSGR:2015:312 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4765/15.75

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:312
Datum uitspraak: 02-11-2015
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): R. 4765/15.75
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: De Raad stelt vast dat verweerder op geen enkel moment contact heeft proberen te zoeken met klaagster. De gemachtigde van klaagster heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij wel degelijk opdracht heeft gegeven aan verweerder om hoger beroep voor hem, maar ook voor klaagster in te stellen. Of dit nu wel of niet juist is, het had op de weg van verweerder gelegen zich ervan te vergewissen wat de wensen en stellingname waren van klaagster, die immers in eerste instantie gelijkelijk met de heer B was veroordeeld. Verweerder had een en ander moeten inventariseren en klaagster aansluitend informeren over haar risico’s en (on)mogelijkheden. Hetzelfde geldt ten aanzien van het verzoek van klaagster bij brief van 30 oktober 2014 om haar aansprakelijkstelling door te geleiden naar de beroepsaansprakelijkheidsassuradeur. De raad acht het onbegrijpelijk dat verweerder meent dat klaagster geen (voormalig) cliënte van zijn kantoor was en het had dus wel degelijk op zijn weg gelegen deze aansprakelijkstelling door te geleiden. Gelet op het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die hij als redelijk handelend advocaat had behoren te betrachten ten aanzien van klaagster. Verzet tegen de klacht deels gegrond en klacht gegrond. Maatregel: berisping.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 23 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 15 april 2015 aan de raad met kenmerk R 2015/34 ml, door de raad ontvangen op 16 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 7 mei 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klachtonderdelen a, b en e kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen c en d kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op  8 mei 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 21 mei 2015, door de raad ontvangen op 22 mei 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 7 september 2015 van de raad in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, de heer B, haar partner. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 21 mei 2015.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft in 2012 de heer B. bijgestaan in een appèlprocedure.

2.3 Klaagster was eveneens partij in deze procedure.

2.4 Op 8 november 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

2.5 De deken heeft na een onderzoek naar deze klacht op 10 februari 2014 zijn visie op de klacht gegeven.

2.6 Op 8 maart 2014 heeft klaagster de deken laten weten dat zij niet verder wilde met de klachtprocedure.

2.7 De deken heeft op 13 maart 2014 het klachtdossier gesloten en gearchiveerd.

2.8 Op 23 november 2014 heeft klaagster wederom een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.

2.9 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder:

a. gebrekkige communicatie met haar;

b. het niet zorgvuldig behandelen van haar verzoeken aan hem;

c. het niet met de heer B bespreken van het instellen van hoger beroep ook voor klaagster hetgeen belangrijk was, omdat;

d. de uitspraak van het hof dan ook voor klaagster zou hebben gegolden;

e. het niet voldoen aan klaagsters verzoek haar brief van 30 oktober 2014 naar zijn beroepsaansprakelijkheidsassuradeur door te geleiden.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

3.2 Klaagster heeft de juistheid van voorzittersbeslissing bestreden en gesteld dat onvoldoende is belicht dat verweerder onduidelijk is geweest in zijn communicatie over het overleggen van een nieuwe machtiging, zodat hij ook in hoger beroep voor klaagster had kunnen optreden.

3.3 Voorts is ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard het verwijt dat ook na herhaaldelijk schriftelijk verzoek de aansprakelijkheidsstelling door verweerder niet is doorgezonden naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar nu klaagster wel degelijk cliënte was.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft uiteengezet dat hij in 2012 de heer B heeft bijgestaan. Hij had de zaak overgenomen van mr. L, die destijds een kantoorgenoot van hem was, en die alléén in hoger beroep optrad voor de heer B. Verweerder heeft aangegeven dat uit het vonnis van de rechtbank bleek dat ook een voor hem onbekende andere persoon (klaagster) partij was in de zaak en dat hij dat ook met de heer B heeft besproken. Verweerder heeft gesteld dat de heer B destijds op de vraag van verweerder of er ook namens deze partij beroep moest worden ingesteld, ontkennend heeft geantwoord. Verweerder brengt naar voren dat klaagster ook helemaal niet in beeld was toen de heer B zijn cliënt werd en hij ook niet over klaagsters contactgegevens beschikte. Verweerder wijst er op dat klaagster eerder dezelfde klacht tegen hem heeft ingediend en dat zij toen heeft berust in de zaak nadat de deken zijn visie had gegeven over de klacht.

4.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en e

Verweerder heeft gesteld dat hij klaagster nooit heeft gezien of gesproken en dat hij conform het dekenoordeel – luidend dat er tussen klaagster en verweerder nooit een overeenkomst van opdracht is ontstaan – heeft gehandeld. Verweerder meent dat hij niet gehouden is te corresponderen met iemand die geen cliënt van hem is.

4.3 Ten aanzien van de klachtonderdelen c en d

Verweerder is van mening dat klaagster niet-ontvankelijk is ten aanzien van deze klachtonderdelen, omdat zij hier al eerder over heeft geklaagd.

5. BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en e

 De Raad stelt op basis van de stukken vast dat verweerder op geen enkel moment contact heeft proberen te zoeken met klaagster. De gemachtigde van klaagster heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij wel degelijk opdracht heeft gegeven aan verweerder om hoger beroep voor hem, maar ook voor klaagster in te stellen. Of dit nu wel of niet juist is, het had op de weg van verweerder gelegen zich ervan te vergewissen wat de wensen en stellingname waren van klaagster, die immers in eerste instantie gelijkelijk met de heer B was veroordeeld. Verweerder had een en ander moeten inventariseren en klaagster aansluitend informeren over haar risico’s en (on)mogelijkheden. Dit had ook via de gemachtigde van klaagster gekund, maar ook dat heeft verweerder op geen enkele wijze schriftelijk bevestigd. Hetzelfde geldt ten aanzien van het verzoek van klaagster bij brief van 30 oktober 2014 om haar aansprakelijkstelling door te geleiden naar de beroepsaansprakelijkheidsassuradeur. De raad acht het onbegrijpelijk dat verweerder meent dat klaagster geen (voormalig) cliënte van zijn kantoor was en het had dus wel degelijk op zijn weg gelegen deze aansprakelijkstelling door te geleiden. Gelet op het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die hij als redelijk handelend advocaat had behoren te betrachten ten aanzien van klaagster. De raad acht zowel het verzet tegen de klachtonderdelen a, b en e als de klacht gegrond.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdelen c en d

De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van deze klachtonderdelen de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Nu het verzet van klager tegen deze klachtonderdelen van de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7 BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet tegen de klachtonderdelen c en d ongegrond en het verzet  en de klacht tegen de onderdelen a, b en e gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, J.H.M. Nijhuis en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Ten aanzien van de klachtonderdelen c en d kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en e kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl