ECLI:NL:TADRSGR:2015:310 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4564/14.149

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:310
Datum uitspraak: 02-11-2015
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): R. 4564/14.149
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft erkend dat hij heeft geciteerd uit confraternele correspondentie doch zich erop beroepen dat klager als eerste heeft geciteerd uit confraternele correspondentie. Dit laatste maakt echter het verwijt aan het adres van verweerder niet minder gegrond. Vast staat dat verweerder heeft geciteerd uit confraternele correspondentie, zonder dat klager daarvoor toestemming heeft gegeven, dan wel dat hij de deken daarover heeft geraadpleegd. Dit klachtonderdeel is gegrond. Klacht deels ongegrond en deels gegrond. Maatregel enkele waarschuwing.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 juli 2014 aan de raad met kenmerk R 2014/60 edl, door de raad ontvangen op 4 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 7 september 2015 van de raad in aanwezigheid van verweerder. Klager is met telefonisch voorbericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager staat de stichting C bij in haar geschil met cliënten van verweerder. Stichting C behartigt de belangen van participanten die beleggen of belegd hebben in zogenoemde scheeps CV’s. Namens de beherend vennoten van deze scheeps CV’s en de feitelijke bestuurders van die beherend vennoten treedt verweerder op.

2.3 In het kader van dit geschil heeft op 26 augustus 2013 een (tweede) kort geding plaatsgevonden, onder meer strekkende tot opheffing van het gelegde beslag.

2.4 Verweerder heeft bij brief van 27 augustus 2013 zich rechtstreeks gewend tot stichting C.

2.5 Bij brief van 3 september 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) op 27 augustus 2013 rechtstreeks een brief aan klagers cliënte heeft gezonden, terwijl deze brief niet op rechtsgevolg was gericht;

b) in rechte beroep heeft gedaan op confraternele correspondentie;

c) de rechter welbewust onjuist heeft geïnformeerd en

d) gedragsregel 17 heeft overtreden door zich niet welwillend jegens klager op te stellen.

4 VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft gesteld dat zijn brief aan klagers cliënte een aanzegging met rechtsgevolg bevatte. Verweerder heeft ter toelichting aangevoerd dat zijn cliënte uitgenodigd was voor het op grond van artikel 3:305a lid 2 BW wettelijk voorgeschreven overleg. Verweerder heeft met de betreffende brief dit overleg geannuleerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel in het kader van het onderzoek naar de klacht door de deken zijn (gehele) pleitnota van de behandeling van het kort geding ter zitting van 26 augustus 2013 overgelegd en verwezen naar pagina 40 van deze pleitnota, waarin wordt aangegeven dat klager tijdens het pleidooi van 25 juli 2013 de mailwisseling tussen klager en verweerder heeft voorgelezen. Verweerder is van mening dat klager hem niet met succes kan verwijten dat hij verwijtbaar een beroep op confraternele correspondentie heeft gedaan, terwijl klager – vóór de overtreding door verweerder – zelf ook deze gedragsregel heeft overtreden.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3 Verweerder heeft betwist dat hij de rechter onjuiste informatie heeft verstrekt. Verweerder heeft verwezen naar zijn pleitnota, waarin op pagina 58 staat opgenomen “dat van de 15 CV’s er inmiddels 12 zijn ontbonden”. Op pagina 59 van de pleitnota heeft verweerder aangegeven dat de ontbindingsvergadering van E CV zo spoedig mogelijk na de veiling van 8 oktober 2013 zou plaatsvinden. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij ter zitting niet anders of meer heeft gezegd dan in de pleitnota staat en dat hetgeen dat in de pleitnota staat juist is. Verweerder heeft betwist de stelling van klager dat de CV’s niet meer zouden bestaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.4 Verweerder is van mening dat klager juist degene is die de verhoudingen op scherp zet, waarbij hij wederom wijst naar de pleitnota. Verweerder heeft gesteld dat klager hem bewust tijdens zijn vakantie heeft overvallen met een beslag terwijl klager hem had toegezegd te wachten met acties totdat hij terug was van vakantie. Verweerder heeft daarbij gewezen op het feit dat klager reeds een week voor zijn vakantie het beslagverlof heeft gekregen en het beslag pas twee weken later heeft laten leggen. Verweerder is dan ook van mening dat klager zich zeer onbetrouwbaar heeft getoond, hetgeen de reden is dat hij niet langer telefonisch wilde overleggen. Tijdens de bespreking op 13 februari 2014 heeft verweerder nog aangegeven dat hij de formele weg bewandelt. Dit is de reden dat de hogerberoepsdagvaarding bij klagers cliënte zelf werd betekend. Verweerder meent dat dit hem ook vrij stond.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Op basis van gedragsregel 18 lid 1 staat het een advocaat niet vrij om de wederpartij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, zonder toestemming van deze advocaat, rechtstreeks te benaderen. Vast staat dat verweerder op 27 augustus 2013 rechtstreeks een brief aan klagers cliënte heeft gezonden. Lid 2 van deze gedragsregel geeft een uitzondering op de voornoemde hoofdregel. Indien een advocaat een aanzegging met rechtsgevolg doet, mag deze rechtstreeks aan de wederpartij worden gezonden, mits met gelijktijdige verzending aan diens advocaat. Het Hof van Discipline heeft in zijn beslissing van 5 juli 2010, nummer 5679, beslist dat deze uitzondering enkel van toepassing is wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Vereist is derhalve een rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg niet anders kan worden bewerkstelligd.

5.3 Gelet op de inhoud van de aangetekende brief van 27 augustus 2013 is van een dergelijke aanzegging naar het oordeel van de raad geen sprake, zodat de uitzondering van gedragsregel 18 lid 2 in onderhavig geval niet van toepassing is. Daarmee doet het ook niet meer ter zake dat verweerder de brief van 27 augustus 2013 wel gelijktijdig aan klager heeft gezonden. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.4 Verweerder heeft de juistheid van dit klachtonderdeel erkend doch zich erop beroepen dat klager als eerste heeft geciteerd uit confraternele correspondentie. Dit laatste maakt echter het verwijt aan het adres van verweerder niet minder gegrond. Vast staat dat verweerder heeft geciteerd uit confraternele correspondentie, zonder dat klager daarvoor toestemming heeft gegeven, dan wel dat hij de deken daarover heeft geraadpleegd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.5 Klager verwijt verweerder dat hij de rechtbank bewust onjuist heeft geïnformeerd door tijdens het kort geding op 26 augustus 2013 te stellen dat 12 van de CV’s niet meer bestaan. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist en klager heeft zijn standpunt niet voldoende nader onderbouwd. Daarbij past in het kader van een klachtprocedure geen diepgaand onderzoek naar de feiten. Op pagina 58 van de pleitnota van verweerder staat inderdaad vermeld dat 12 CV’s ontbonden zijn. Niet is opgenomen dat verweerder heeft aangegeven dat deze CV’s daarmee niet meer bestaan, terwijl verweerder ook betwist dit gezegd te hebben. Klager heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder dit wel gezegd heeft.

5.6 In klagers brief van 27 februari 2014 geeft hij in het kader van dit klachtonderdeel nog aan dat enkel in vier van de CV’s ontbindingsbesluiten zijn genomen. Klager geeft echter, met uitzondering van één CV, niet aan bij welke CV’s geen ontbindingsbesluit is genomen, noch legt klager bewijs over dat deze CV’s inderdaad niet in de vereffeningsfase verkeren. Ten aanzien van E CV heeft verweerder verwezen naar zijn pleitnota, waarin ook is opgenomen dat (destijds) in die CV nog geen ontbindingsbesluit was genomen. Op basis van de door klager overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder de rechtbank bewust onjuist heeft geïnformeerd, zodat de raad meent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.7 Klager verwijt verweerder ten slotte dat hij gedragsregel 17 overtreedt door zich niet welwillend jegens hem op te stellen. Verweerder betwist dit en stelt dat juist klager degene is die zich onwelwillend opstelt. Klager en verweerder noemen beiden enkele voorbeelden waaruit de onwelwillendheid van de ander zou blijken, welke voorbeelden door beiden vervolgens weer zijn betwist. De raad maakt uit de stukken op dat sprake is van een verstoorde relatie tussen klager en verweerder, waarbij klager zich ook niet onbetuigd laat. De raad is dan ook van oordeel dat mede gelet op het gedrag en de houding van klager gegrondverklaring van dit klachtonderdeel niet gerechtvaardigd is.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en mede in ogenschouw nemend de houding en het gedrag van klager acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klachtonderdelen c en d ongegrond en klachtonderdelen a en b gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, J.H.M. Nijhuis en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdeel c en d  hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a en b,  hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 – 205 37 01. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Telefoon 088 – 205 37 77 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl