ECLI:NL:TADRSGR:2015:304 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-314a/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:304
Datum uitspraak: 08-10-2015
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): 15-314a/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uit de stukken blijkt niet dat tussen klager en verweerder zou zijn afgesproken dat maximaal een bedrag van € 2.000,-- aan klager in rekening gebracht zou worden. Wel is duidelijk het uurtarief van verweerder en zijn kantoorgenoot in de opdrachtbevestiging vermeld. Indien klager zich niet kon vinden in de gemaakte financiële afspraken had hij zich daar tegen moeten verzetten. Ditzelfde geldt voor het wijzigen van de opdracht door verweerder. De opdrachtbevestiging van 3 oktober 2012 volstaat voor alle opvolgende zaken die vervolgens voor klager zouden worden behandeld. Verweerder had voor de wijziging van de opdracht dan ook geen nieuwe opdrachtbevestiging hoeven opstellen.  Klacht kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 27 augustus 2015 met kenmerk K287 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich op 29 maart 2012 tot verweerder gewend voor advies in verband met zijn idee om zijn woning te verkopen door middel van aandelenopties.

1.3 Op 3 april 2012 heeft bespreking op het kantoor van verweerder plaatsgevonden.

1.4 In september 2012 heeft klager zich opnieuw tot verweerder gewend.

1.5 Op 27 september 2012 heeft op het kantoor van verweerder een bespreking  met klager plaatsgevonden naar aanleiding waarvan verweerder bij brief van 3 oktober 2014 de gemaakte afspraken aan klager heeft bevestigd. Uit die brief blijkt onder meer dat verweerder een quick scan zou opstellen tegen een uurtarief van € 250,-- en voor de kantoorgenoot van verweerder tegen een tarief van € 185,--.

1.6 Op 4 oktober 2012 heeft klager een brief van de Kansspelautoriteit ontvangen.

1.7 Bij e-mail van 5 oktober 2012 heeft verweerder klager bevestigd dat de opdracht is verlegd naar “damage control”, nu verweerder door het optreden van klager en de ontvangst van de brief van de kansspelautoriteit, niet aan de quick scan toekwamen.

1.8 Verweerder heeft klager vervolgens meerdere malen, waaronder op 5, 8 en 9 oktober 2012 gewaarschuwd voor de risico’s. Bij e-mail van 9 oktober 2012 heeft verweerder klager verder bericht de strafrechtelijke implicaties van de betreffende economisch delicten voor klager uit te zoeken.

1.9 Op 8 november 2012 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade naar aanleiding van de declaratie van verweerder, die klager op 2 november 2012 had ontvangen,.

1.10 Bij brief van 13 november 2012 heeft verweerder alle aansprakelijkheid afgewezen.

1.11 Op 20 november 2012 heeft klager een aanmaning van verweerder ontvangen.

1.12 Naar aanleiding van deze aanmaning heeft klager op 23 november 2012 een vijftal vragen aan verweerder gesteld over de declaratie.

1.13 Bij brief van 13 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:

a. niet duidelijk is wie de opdrachtgever was, nu verweerder de declaratie op naam hebben gesteld van D, t.a.v. klager en deze declaratie aan klagers privé adres heeft gezonden, terwijl op de website van D de adresgegevens te vinden zijn;

b. de opdrachtbevestiging niet voldeed aan de met klager gemaakte afspraken. Om die reden heeft klager de opdrachtbevestiging niet ondertekend en retour gezonden. Klager stelt dat een uurtarief van € 270,-- was afgesproken met een maximum van € 2.000,-- voor het opstellen van een quick scan;

c. hij na wijziging van de opdracht, waar klager overigens ook niet mee heeft ingestemd, geen nieuwe opdrachtbevestiging heeft gezonden;

d. hij klager niet hebben gewaarschuwd voor de gevaren van het reeds ten uitvoer brengen van zijn plan;

e. hij klager verkeerd heeft geadviseerd door aan te geven dat het geen probleem was vast reclame te maken;

f. hij niet heeft gereageerd op de vragen die klager op 23 november 2012 heeft gesteld naar aanleiding van de declaratie;

g. hij dubbele kosten in rekening heeft gebracht. Het is klager niet duidelijk wat de rol van de kantoorgenoot van verweerder is geweest in het geheel. Klager begrijpt dan ook niet waarom hij dubbel zou moeten betalen voor bepaalde werkzaamheden.

3 VERWEER

3.1 Op 29 maart 2012 heeft klager zich tot zijn kantoor gewend, waarna een afspraak is gemaakt voor 3 april 2012. Tijdens deze bespreking heeft verweerder de toepasselijkheid van het Nederlands recht besproken. Begin mei 2012 heeft verweerder met klager over de kosten gesproken. Tot een opdrachtbevestiging is het toen volgens verweerder niet gekomen.

3.2 Op 21 september 2012 heeft klager zich weer tot het kantoor van verweerder gewend. Bij brief van 3 oktober 2012 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klager verzonden. Toen diezelfde dag bleek dat klager zijn plan reeds in werking had gezet heeft verweerder klager per e-mail bericht dat de start te snel kwam, nu de toezichthouders het plan reeds konden bekijken zonder dat er de quick scan naar de risico’s was afgerond. Op 3 oktober 2012 heeft verweerder klager geadviseerd de uitvoering stil te zetten en terug te draaien. Toen klager vervolgens een brief van de Kansspelautoriteit ontving is er direct een afspraak gemaakt. Bij de bevestiging van die afspraak heeft verweerder klager bericht dat de quick scan nog niet was afgerond en dat de advisering verlegd zou worden naar “damage control”. Op 8 oktober 2012 zijn de risico’s van het in uitvoering brengen en houden van het plan met klager besproken. Verweerder heeft vervolgens de strafrechtelijke implicaties voor klager onderzocht.

3.3 Verweerder heeft erkend dat hij verdergaand advieswerk dan vastgelegd in de opdrachtbevestiging heeft verricht. Klager miskent volgens verweerder dat hij door zijn eigengereide handelen en zonder het afwachten van de quick scan van verweerder zijn plannen vervroegd in werking heeft gezet. Om die reden en op klagers verzoek heeft verweerder het advies verlegd naar “damage control”.

3.4 Dat de declaratie is gericht aan D is volgens verweerder niet nieuw. Volgens verweerder was dit op verzoek van klager zelf. D is geen entiteit of rechtspersoon en kan ook geen opdrachten verstrekken. Klager was opdrachtgever.

4 BEOORDELING

4.1 Nu D slechts een handelsnaam van klager was kan aan verweerder niet verweten worden dat hij de declaratie heeft verzonden zoals hij heeft gedaan, temeer niet nu ook de voorafgaande correspondentie op die wijze was verzonden en klager daartegen geen bezwaar had gemaakt..

4.2 Uit de stukken blijkt niet dat tussen klager en verweerder zou zijn afgesproken dat maximaal een bedrag van € 2.000,-- aan klager in rekening gebracht zou worden. Wel is duidelijk het uurtarief van verweerder en zijn kantoorgenoot in de opdrachtbevestiging vermeld. Klager heeft niet betwist dat de opdrachtbevestiging hem heeft bereikt. Indien klager zich niet kon vinden in de gemaakte financiële afspraken had hij zich daar tegen moeten verzetten.

4.3 Ditzelfde geldt voor het wijzigen van de opdracht door verweerder. Indien en voor zover klager zich niet kon vinden in de (door omstandigheden gewijzigde) strategie van verweerder betreffende de aanpassing van de opdracht had klager zich daar toen tegen moeten verzetten. Uit de stukken blijkt niet dat klager dat heeft gedaan. Dat verweerder in de tussentijd de opdracht heeft moeten wijzigen wegens gewijzigde omstandigheden kan klager verweerder niet verwijten. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager zelf besloten heeft zijn plan al ten uitvoering te brengen zonder dat de quickscan was uitgevoerd.

4.4 Klagers stelling dat verweerder bij wijziging van de opdracht klager een nieuwe opdrachtbevestiging had moeten doen toekomen, leidt evenmin tot de vaststelling dat verweerde tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. De opdrachtbevestiging van 3 oktober 2012 volstaat voor alle opvolgende zaken die vervolgens voor klager zouden worden behandeld. Verweerder had voor de wijziging van de opdracht dan ook geen nieuwe opdrachtbevestiging hoeven opstellen.

4.5 Dat verweerder klager niet gewezen zou hebben op de risico’s die de door klager bedachte constructie met zich mee kon brengen is niet juist. Verweerder heeft klager in het eerste contact dat hij met hem had op 29 maart 2012 reeds geïnformeerd over de mogelijke risico’s en bij e-mails van 3, 5, 8 en 9 oktober 2012 heeft verweerder klager nogmaals schriftelijk op de risico’s gewezen. Dat verweerder klager zou hebben geadviseerd alvast van start te gaan, is door verweerder betwist en kan op basis van de stukken evenmin worden vastgesteld.

4.6 Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat verweerder  verschillende werkzaamheden voor klager heeft verricht. Verweerder heeft vooraf aan zijn werkzaamheden aan klager zijn uurtarief bevestigd, zodat klager er rekening mee moest houden dat voor de werkzaamheden een declaratie zou worden verzonden. Daarbij komt dat de tuchtrechter niet bevoegd is te oordelen over een declaratiegeschil. Klager zal zich in dat kader dienen te wenden tot de civiele rechter. De tuchtrechter kan wel beoordelen of sprake is van excessief declareren, maar hiervan is blijkens het dossier niet gebleken.

4.7 Klager heeft zijn stelling dat werkzaamheden dubbel in rekening zouden zijn gebracht niet nader onderbouwd, zodat de juistheid hiervan niet kan worden vastgesteld.

4.8 Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder niet zou hebben gereageerd op de brief van klager van 23 november 2012. Uit de stukken volgt dat verweerder hierop bij brief van 6 december 2012 heeft gereageerd.

4.9 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 8 oktober 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 oktober 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.