ECLI:NL:TADRSGR:2015:290 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-376 DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:290
Datum uitspraak: 15-11-2015
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): 15-376 DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster dat zij tijdens de zitting in 2012 niet op tijd aanwezig was en dat zij voor de zitting van 2012 en 2013 onvoldoende was voorbereid. Verweerster heeft dit gemotiveerd betwist. Gelet hierop kan de juistheid van klagers stellingen niet worden vastgesteld. Dat klager teleurgesteld is over de uitslag van beide zaken, zeker nu uit de stukken blijkt dat klager het idee had een (zeer) kansrijke zaak te hebben, is begrijpelijk. Niet kan echter worden vastgesteld dat verweerder klager hieromtrent onjuist heeft geïnformeerd dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 7 september 2015 met kenmerk R 2015/78 edl, door de raad ontvangen op 8 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich medio 2008 tot een kantoorgenoot van verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan inzake de aansprakelijkstelling van FNV Bondgenoten.

1.3 Klager heeft als vrachtwagenchauffeur een ongeval gehad.

1.4 Na dit ongeval heeft klager FNV Bondgenoten ingeschakeld en met behulp van hen een advocaat in Zwitserland ingeschakeld.

1.5 Deze advocaat heeft voor klager een procedure gevoerd tegen de verzekeraar, waarbij aan klager geen vergoeding is toegekend.

1.6 Klager is van mening dat FNV Bondgenoten zijn belangen niet op een juiste wijze heeft behartigd.

1.7 In deze kwestie heeft mr. H, kantoorgenoot van verweerster, namens klager medio 2010 FNV Bondgenoten gedagvaard bij de rechtbank Utrecht.

1.8 Op 26 april 2012 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij klager is bijgestaan door verweerster.

1.9 Op 18 juli 2012 heeft de rechtbank Utrecht uitspraak gedaan en is klagers vordering afgewezen.

1.10 Nadien heeft verweerster namens klager de stichting VNB gedagvaard.

1.11 In deze procedure heeft op 23 juli 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij klager eveneens door verweerster werd bijgestaan.

1.12 Op 8 januari 214 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waarbij klagers vordering is afgewezen.

1.13 Bij brief van 22 april 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij hem niet goed heeft bijgestaan, nu niet alle benodigde stukken tijdens deze procedures zijn overgelegd aan de rechtbank, klagers zaak onvoldoende is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd is voorgelegd aan de rechtbank, als gevolg waarvan zijn vordering is afgewezen.

Verder verwijt klager verweerster dat zij tijdens de comparitie van partijen in 2012 te laat op de rechtbank was en dat zij voor deze comparitie alsmede de comparitie in 2013 onvoldoende voorbereid was.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft gesteld dat haar kantoorgenoot de dagvaarding in concept naar klager heeft gezonden. Klager heeft verweerster noch haar kantoorgenoot gedurende de procedure bericht dat er diverse stukken ontbraken dan wel aangegeven dat er andere stukken moesten worden overgelegd

3.2 In de procedure tegen FNV heeft de rechtbank klagers vordering afgewezen, omdat – zo heeft verweerster gesteld – niet FNV Bondgenoten klagers belangen heeft behartigd, maar de Stichting VNB.

3.3 Over dit vonnis heeft een uitvoerig gesprek met klager plaatsgevonden, waarbij klager verweerster heeft verzocht alsnog een procedure tegen de stichting VNB aanhangig te maken. In overleg met klager is een nieuwe dagvaarding opgesteld, die inhoudelijk nagenoeg hetzelfde was en waaraan dezelfde producties zijn toegevoegd. Deze dagvaarding heeft klager eveneens in concept ontvangen. Klager heeft naar aanleiding van dit concept op 15 december 2012 per e-mail aangegeven dat één zin aangepast moest worden, waarna de dagvaarding kon worden uitgebracht. “Ook op dat moment was klager (red.) volledig op de hoogte van de stukken die in de procedure zijn overlegd en heeft hij niet laten weten dat er belangrijke stukken ten onrechte niet zijn meegezonden. Vanzelfsprekend heeft er voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 3 juli 2013 een voorbereidend gesprek plaatsgevonden tussen klager (red.) en verweerster (red.). Ook in dit gesprek is door klager (red.) niet gesproken over stukken die niet zijn overgelegd.”.

3.4 In het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2014 is geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat klager een overeenkomst met de stichting VNB heeft gesloten, terwijl ook niet is komen vast te staan dat in de procedure in Zwitserland een fout is gemaakt. Naar aanleiding van dit vonnis, heeft verweerster klager bij brief van 17 januari 2014 gewezen op de mogelijkheid hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof. Klager heeft verweerster, noch mr. H hierom verzocht.

3.5 Klager heeft mr. H en verweerster bij e-mail van 9 januari 2015 aansprakelijk gesteld, nu nagelaten zou zijn bepaalde stukken te overleggen. Na ontvangst van deze e-mail hebben zij beide dossiers, te weten het dossier inzake FNV Bondgenoten en het dossier inzake de stichting VNB, doorgenomen en in dat kader gesteld: “De stukken waarvan klager (red.) stelt dat deze ten onrechte niet aan de rechtbank zijn toegezonden, zijn – op één na – niet in een van beide dossiers aanwezig is. Ook op de door klager (red.) overhandigde CD-ROM staan deze stukken niet. De stukken hadden derhalve in het geheel niet in de procedures overgelegd kunnen worden. De brief van de heer L (red.) d.d. 22 maart 2007 bevindt zich wel in de dossiers en is – naar de mening van beide advocaten terecht – niet in de procedure overgelegd.”.

3.6 Overlegging van de door klager genoemde stukken zou bovendien naar de mening van mr. H en verweerster niet tot een ander oordeel geleid hebben. Zij voeren daartoe aan: “De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van het Versicherungsgericht blijkt dat de vordering is afgewezen omdat het causaal verband tussen het ongeval en de klachten onvoldoende waarschijnlijk was. In die procedure hadden nadere stukken overgelegd dienen te worden die argumenten bevatten tegen het uitgangspunt van K (red.) dat de klachten alleen veroorzaakt kunnen zijn door het ongeval wanneer zij kort na het ongeval ontstaan zijn, of om stukken waaruit blijkt dat het verloop van de klachten wezenlijk anders is geweest dan K (red.) heeft aangenomen. Deze stukken zijn niet in de Zwitserse procedure overgelegd, noch zijn deze stukken op dit moment voorhanden. Uit de stukken die klager (red.) op 1 december 2014 heeft toegezonden, blijkt nog altijd niet dat er sprake is geweest van een causaal verband.”

3.7 Verweerster heeft uitdrukkelijk betwist, dat zij te laat op de rechtbank is verschenen en dat zij zich onvoldoende op de comparities zou hebben voorbereid. Verweerster heeft in dat kader gesteld dat de voorbereiding grotendeels met klager op kantoor heeft plaatsgevonden, terwijl verweerster de zaak de dag voorafgaand aan de comparitie uitvoerig heeft bestudeerd. Verweerster heeft voorts gesteld dat zij na beide comparities het verloop met klager en zijn zus heeft doorgenomen.

3.8 Ten slotte heeft verweerster gesteld dat het niet bereiken van de door klager gewenste uitkomst in de procedure niet leidt tot de vaststelling dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager heeft ook geen hoger beroep ingesteld.

4 BEOORDELING

4.1 Sinds 1 januari 2015 is in de Advocatenwet een uitdrukkelijke verjaringstermijn van drie jaar opgenomen. Gezien het feit dat de klacht ziet op de overkoepelende behandeling van twee zaken van klager, waarin op respectievelijk 18 juli 2012 en 8 januari 2014 vonnis is gewezen door de rechtbank Utrecht en de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is deze ontvankelijk.

4.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.3 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

4.4 Uit de stukken blijkt dat klager de dagvaarding zowel in de eerste als in de tweede procedure in concept is toegezonden, terwijl deze ook vooraf inhoudelijk met klager is besproken. Klager heeft in beide gevallen uitdrukkelijk aangegeven met de inhoud van de dagvaarding akkoord te zijn. Dit geldt eveneens voor de klacht ten aanzien van het overleggen van de stukken. Klager heeft in de hem toegezonden stukken kunnen zien welke stukken aan de rechtbank overgelegd zouden worden. Naar de mening van verweerster zijn alle bij haar bekende –en van belang zijnde stukken– in deze procedure overgelegd. Het is in beginsel de verantwoordelijkheid van een advocaat om ten aanzien van de bij hem aanwezig zijnde stukken te kijken of het nodig en mogelijk is dat deze stukken aan de rechtbank worden overgelegd, dan wel nog te vragen of bepaalde stukken bij de cliënt aanwezig zijn. Tegelijkertijd is het ook aan de cliënt om aan te geven wanneer deze -  naar zijn oordeel - belangrijke stukken mist bij een toegezonden concept, dan wel bij de voorbereiding van een zitting. 

4.5 Klager verwijt verweerster daarnaast dat zij tijdens de zitting in 2012 niet op tijd aanwezig was en dat zij voor de zitting van 2012 en 2013 onvoldoende was voorbereid. Verweerster heeft dit gemotiveerd betwist. Gelet hierop kan de juistheid van klagers stellingen niet worden vastgesteld.

4.6 Dat klager teleurgesteld is over de uitslag van beide zaken, zeker nu uit de stukken blijkt dat klager het idee had een (zeer) kansrijke zaak te hebben, is begrijpelijk. Niet kan echter worden vastgesteld dat verweerder klager hieromtrent onjuist heeft geïnformeerd dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.

4.7 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 11 november 2015.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.