ECLI:NL:TADRSGR:2015:289 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-375 DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:289
Datum uitspraak: 11-11-2015
Datum publicatie: 07-01-2016
Zaaknummer(s): 15-375 DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Dat klager teleurgesteld is over de uitslag van beide zaken, zeker nu uit de stukken blijkt dat klager het idee had een (zeer) kansrijke zaak te hebben, is begrijpelijk. Niet kan echter worden vastgesteld dat verweerder klager hieromtrent onjuist heeft geïnformeerd dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 7 september 2015 met kenmerk R 2015/77 edl, door de raad ontvangen op 8 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich medio 2008 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan inzake de aansprakelijkstelling van FNV Bondgenoten.

1.3 Klager heeft als vrachtwagenchauffeur een ongeval gehad.

1.4 Na dit ongeval heeft klager FNV Bondgenoten ingeschakeld en met behulp van hen een advocaat in Zwitserland ingeschakeld.

1.5 Deze advocaat heeft voor klager een procedure gevoerd tegen de verzekeraar, waarbij aan klager geen vergoeding is toegekend.

1.6 Klager is van oordeel dat FNV Bondgenoten zijn belangen niet op een juiste wijze heeft behartigd.

1.7 Verweerder heeft namens klager medio 2010 FNV Bondgenoten gedagvaard bij de rechtbank Utrecht.

1.8 Op 26 april 2012 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij klager is bijgestaan door mr. W.

1.9 Op 18 juli 2012 heeft de rechtbank Utrecht uitspraak gedaan en is klagers vordering afgewezen.

1.10 Nadien heeft mr. W namens klager de stichting VNB gedagvaard.

1.11 In deze procedure heeft op 23 juli 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij klager eveneens door mr. W werd bijgestaan.

1.12 Op 8 januari 2014 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waarbij klagers vordering is afgewezen.

1.13 Bij brief van 22 april 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij hem niet goed heeft bijgestaan, nu niet alle benodigde stukken tijdens deze procedures zijn overgelegd aan de rechtbank, klagers zaak onvoldoende is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd is voorgelegd aan de rechtbank, als gevolg waarvan klagers vordering is afgewezen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat gedurende de behandeling van de procedure bij de rechtbank Utrecht de kantoorgenoot van verweerder, mr. W, de behandeling van klagers zaak heeft overgenomen.

3.2 Verweerder heeft voorts gesteld dat klager de dagvaarding, inzake de procedure tegen FNV, diverse malen in concept heeft ontvangen en op 27 september 2010 per e-mail heeft aangegeven dat klager bij mr. W langs is geweest om de concept-dagvaarding door te nemen. Klager gaf in deze e-mail aan dat de conceptdagvaarding akkoord was en zond, zoals verzocht nog enkele stukken toe.

3.3 Ook de uiteindelijke dagvaarding is klager nog in concept toegezonden. Hierover wordt het volgende opgemerkt “Noch bij het concept van de dagvaarding, noch bij de ontvangst van de definitieve dagvaarding, noch voorafgaand aan de mondelinge behandeling, heeft klager (red.) aan mr. W (red.) of verweerder (red.) bericht dat er diverse stukken ontbreken en alsnog overgelegd moeten worden”.

3.4 In de procedure tegen FNV heeft de rechtbank klagers vordering afgewezen, omdat – zo heeft verweerder gesteld – niet FNV Bondgenoten klagers belangen heeft behartigd, maar de Stichting VNB.

3.5 Over dit vonnis heeft een uitvoerig gesprek met klager plaatsgevonden, waarbij klager mr. W heeft verzocht alsnog een procedure tegen de stichting VNB aanhangig te maken. In overleg met klager is een nieuwe dagvaarding opgesteld, die inhoudelijk nagenoeg hetzelfde was en waaraan dezelfde producties zijn toegevoegd. Deze dagvaarding heeft klager eveneens in concept ontvangen. Klager heeft naar aanleiding van dit concept op 15 december 2012 per e-mail aangegeven dat één zin aangepast moest worden, waarna de dagvaarding kon worden uitgebracht. “Ook op dat moment was klager (red.) volledig op de hoogte van de stukken die in de procedure zijn overlegd en heeft hij niet laten weten dat er belangrijke stukken ten onrechte niet zijn meegezonden. Vanzelfsprekend heeft er voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 3 juli 2013 een voorbereidend gesprek plaatsgevonden tussen klager (red.) en mr. W (red.). Ook in dit gesprek is door klager (red.) niet gesproken over stukken die niet zijn overgelegd.”.

3.6 In het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2014 is geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat klager een overeenkomst met de stichting VNB heeft gesloten, terwijl ook niet is komen vast te staan dat in de procedure in Zwitserland een fout is gemaakt. Naar aanleiding van dit vonnis, heeft mr. W klager bij brief van 17 januari 2014 gewezen op de mogelijkheid hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof. Klager heeft mr. W, noch verweerder hierom verzocht. Wel hebben zij vernomen dat klager een andere advocaat in Rotterdam heeft verzocht naar de mogelijkheden van een hoger beroep te kijken. Deze advocaat heeft klager bericht dat hij hiertoe geen mogelijkheden zag.

3.7 Klager heeft verweerder en mr. W bij e-mail van 9 januari 2015 aansprakelijk gesteld, nu nagelaten zou zijn bepaalde stukken over te leggen. Na ontvangst van deze e-mail hebben zij beide dossiers, te weten het dossier inzake FNV Bondgenoten en het dossier inzake de stichting VNB, doorgenomen. “De stukken waarvan klager (red.) stelt dat deze ten onrechte niet aan de rechtbank zijn toegezonden, zijn – op één na – niet in een van beide dossiers aanwezig is. Ook op de door klager (red.) overhandigde CD-ROM staan deze stukken niet. De stukken hadden derhalve in het geheel niet in de procedures overgelegd kunnen worden. De brief van de heer L (red.) d.d. 22 maart 2007 bevindt zich wel in de dossiers en is – naar de mening van beide advocaten terecht – niet in de procedure overgelegd.”.

3.8 Overlegging van de door klager genoemde stukken zou bovendien naar de mening van verweerder en mr. W niet tot een ander oordeel geleid hebben. Verweerder heeft ter onderbouwing hiervan het volgende gesteld: “De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van het Versicherungsgericht blijkt dat de vordering is afgewezen om dat causaal verband tussen het ongeval en de klachten onvoldoende waarschijnlijk was. In die procedure hadden nadere stukken overgelegd dienen te worden die argumenten bevatten tegen het uitgangspunt van K (red.) dat de klachten alleen veroorzaakt kunnen zijn door het ongeval wanneer zij kort na het ongeval ontstaan zijn, of om stukken waaruit blijkt dat het verloop van de klachten wezenlijk anders is geweest dan K (red.) heeft aangenomen. Deze stukken zijn niet in de Zwitserse procedure overgelegd, noch zijn deze stukken op dit moment voorhanden. Uit de stukken die klager (red.) op 1 december 2014 heeft toegezonden, blijkt nog altijd niet dat er sprake is geweest van een causaal verband.”

3.9 Ten slotte heeft verweerder gesteld dat al het mogelijke is gedaan om de belangen van klager naar behoren te behartigen en dat klager geen hoger beroep heeft ingesteld.

4 BEOORDELING

4.1 Uit de stukken volgt dat klager in deze zaak is bijgestaan door zowel verweerder als zijn kantoorgenoot, mr. W, Uit de urenspecificaties van beide advocaten volgt dat verweerder klager met name tot en met 2010 heeft bijgestaan. Nadien is het grootste gedeelte van de werkzaamheden uitgevoerd door mr. W. Vanaf medio 2012 zijn alle werkzaamheden uitgevoerd door mr. W.

4.2 Voor zover de klacht ziet op de behandeling van de tweede zaak, te weten de procedure tegen de stichting VNB, blijkt uit het dossier dat hiervoor onvoldoende feitelijke grondslag bestaat, zodat dit deel van de klacht ongegrond is. Deze zaak is immers, zo blijkt uit de stukken vanaf de aanvang (vrijwel) geheel door mr. W behandeld.

4.3 Ten aanzien van de klacht over de eerste zaak, te weten de procedure tegen FNV Bondgenoten, overweegt de voorzitter dat voor het indienen van klachten sinds 1 januari 2015 in de Advocatenwet een verjaringstermijn van drie jaar is opgenomen. Uit de stukken blijkt dat verweerder tot en met medio augustus 2012 werkzaamheden heeft verricht in deze zaak. Nu klagers klacht ziet op de overkoepelende behandeling in dit dossier, wordt de klacht om die reden als ontvankelijk aangemerkt.

4.4 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de concept-dagvaarding in de eerste procedure door klager is gezien, maar ook op het kantoor van verweerder en mr. W heeft besproken. Nadien heeft klager uitdrukkelijk aangegeven met de inhoud hiervan akkoord te zijn. Het deel van de klacht dat ziet op het feit dat de zaak tegen FNV Bondgenoten onvoldoende is voorbereid en gemotiveerd.

4.5 Dit geldt eveneens voor de klacht ten aanzien van het overleggen van de stukken. Klager heeft in de hem toegezonden stukken kunnen zien welke stukken aan de rechtbank overgelegd zouden worden. Naar het mening van verweerder en mr. W zijn alle bij hen bekende – en van belang zijnde – stukken in deze procedure overgelegd. Het is de verantwoordelijkheid van een advocaat om ten aanzien van de bij hem aanwezig zijnde stukken te kijken of het nodig en mogelijk is dat deze stukken aan de rechtbank worden overgelegd, dan wel aan de cliënt nog te vragen of bepaalde stukken bij de cliënt aanwezig zijn. Tegelijkertijd is het ook aan de cliënt om aan te geven wanneer hij – naar zijn mening – belangrijke stukken mist bij een toegezonden concept, dan wel bij de voorbereiding van een zitting. Dat klager dit laatste heeft gedaan, is door verweerder gemotiveerd betwist.

4.6 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.7 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

4.8 Dat klager teleurgesteld is over de uitslag van beide zaken, zeker nu uit de stukken blijkt dat klager het idee had een (zeer) kansrijke zaak te hebben, is begrijpelijk. Niet kan echter worden vastgesteld dat verweerder klager hieromtrent onjuist heeft geïnformeerd dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.

4.9 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 11 november 2015

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.