ECLI:NL:TADRSGR:2015:272 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4811/15.121

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:272
Datum uitspraak: 20-07-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4811/15.121
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Veel van klagers klachten behelzen de wijze waarop de door hem ingediende klachten door het RcO zijn behandeld. Verweerder maakt als secretaris onderdeel uit van het bestuurscollege en daarvoor draagt hij in die hoedanigheid verantwoordelijkheid. Dat betekent echter niet dat hij op deze gedragingen kan worden aangesproken in zijn hoedanigheid van advocaat. Dat kan alleen als hij zich op een wijze zou hebben gedragen die een advocaat niet betaamt en hij de gehele beroepsgroep met zijn gedrag zou schaden. Met betrekking tot het afhandelen van klagers klachten als secretaris van de RcO kan dit niet worden vastgesteld.   Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 22 juni 2015 met kenmerk R 2015/56 ml, door de raad ontvangen op 23 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is lid en secretaris van het Regionaal College voor Opzicht voor Zuid-Holland, hierna het “RcO”. Het RcO is een college dat op grond van de Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland toezicht houdt op personen die een kerkelijk ambt of een kerkelijke functie binnen de Protestantse kerk in Nederland vervullen.

1.3 Het RcO bestaat uit vijf bestuursleden, waarvan verweerder secretaris is.

1.4 Verweerder voert het secretariaat van het RcO vanuit zijn advocatenkantoor op briefpapier van het RcO.

1.5 Klager heeft op 12 juli 2013 een klacht ingediend bij het RcO tegen de heer S die een kerkelijke functie vervulde in Gouda en betrokken is geweest bij een civielrechtelijk geschil rond de ontruiming van klagers woning.

1.6 Klagers klacht is behandeld door het RcO.

1.7 Het RcO heeft klager bij beslissing van 1 oktober 2013 niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren, omdat de beoordeling van het functioneren van de heer S, als medewerker van een woningbouwvereniging, niet aan het RcO was.

1.8 Tegen deze beslissing stond beroep open bij het Generale College voor Opzicht, hierna “GcO”.

1.9 Klager heeft beroep ingesteld en het GcO heeft hem bij beslissing van 23 april 2014 wel ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de beslissing van het RcO vernietigd.

1.10 Vervolgens is klagers bezwaar ongegrond verklaard en het beroep verworpen.

1.11 Klager heeft daarna drie nieuwe bezwaarschriften tegen de heer S ingediend bij het RcO.

1.12 Het RcO heeft deze bezwaarschriften behandeld in een vergadering van 6 mei 2014. Klager is bij deze vergadering aanwezig geweest.

1.13 Ook de twee bezwaarschriften die klager had ingediend tegen twee predikanten in Gouda zijn in die vergadering behandeld.

1.14 Bij beslissing van het RcO van 7 juli 2014 heeft het RcO zich deels onbevoegd verklaard en zijn de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.

1.15 Op grond van de Kerkorde dienen beslissingen van een RcO binnen 30 dagen aan betrokkenen te worden verzonden.

1.16 Klager heeft beroep tegen de beslissingen ingesteld bij het GcO.

1.17 De behandeling van klagers nieuwe bezwaren is in afwachting van de beslissing van het GcO in de aanhangige hoger beroepsprocedure aangehouden. Dit is aan klager bij brief van 7 oktober 2014 medegedeeld.

1.18 Bij e-mails van 26, 27 en 29 november 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. als “vrijwillige club” niet reageert op klagers vragen en plotseling klagers klachten tegen de heer S al had behandeld, zonder eerst klagers wrakingsverzoek te behandelen en dat hij klagers uitstelverzoek heeft afgewezen toen hij hartproblemen had;

b. ten onrechte heeft geschreven dat klagers advocaat mr. P al aangiften had gedaan tegen de heer S en dat hij mr. P niet heeft willen benaderen;

c. de klachten niet verder heeft behandeld nadat het GcO klager wel ontvankelijk had verklaard en de nieuwe klachten tegen de heer S van tafel heeft geveegd zonder een beslissing te nemen;

d. geen rekening heeft gehouden met klagers hartoperatie en de nodige rust die hem was voorgeschreven door klager op te dragen binnen de termijn te reageren terwijl hij zelf wel alle wettelijke termijnen schendt;

e. tot op heden de klachtbrieven van juli 2014 tegen de heer S niet heeft behandeld, ondanks klagers verzoeken en rappels, dat hij ds. V niet heeft gebeld en dat klager nooit antwoord heeft gekregen op alle klachtbrieven die hij heeft ingediend tegen verweerder en tegen de voorzitter van het RcO;

f. voor zijn privéfunctie als secretaris voor het RcO briefpapier gebruikt van zijn advocatenkantoor en dat hij klager niet terugbelt en alle regels schendt van een betamelijk advocaat;

g. klager door het arrest van het gerechtshof Den Haag ten onrechte kort na klagers huurschuld op straat is gezet.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat hij als privépersoon en niet als advocaat deel uitmaakt van het RcO. Verweerder is van mening dat de klachten zich feitelijk richten tegen het RcO. Verweerder stelt voorts dat voor zover de klachten zich tegen hem richten, dit in zijn hoedanigheid van secretaris van het RcO is en niet in zijn hoedanigheid van advocaat.

3.2 Verweerder is van oordeel dat het klager duidelijk moet zijn, dat hij in deze kwesties niet als advocaat optreedt.

3.3 Verweerder is van mening dat klagers verwijten, dat hij zijn belangen zou schenden, onderzoek in de weg zou staan, partijdig zou zijn of onjuistheden zou schrijven, nergens op gebaseerd zijn.

3.4 Verweerder heeft voorts gesteld dat klager ook tegen hem heeft geklaagd bij de Toetsingscommissie van de Vereniging van Insolventieadvocaten, van welke vereniging hij lid is en dat klager ook een gelijkluidende klacht heeft ingediend tegen de voorzitter van het RcO bij een kerkelijk orgaan.

3.5 Verweerder concludeert dat de klachten volstrekt ongegrond zijn en dat hij het aanzien van de advocatuur niet heeft geschonden.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem of haar gelden, dat, indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid gedraagt dan wel misdraagt zodanig dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

4.3 Uit de stukken volgt dat verweerder in zijn hoedanigheid van secretaris van het RcO met zijn medebestuursleden in het RcO klagers klachten tegen de heer S heeft behandeld. Klager was het niet eens met de beslissingen die het RcO heeft genomen. Klager heeft beroep ingesteld bij het GcO. Klagers klachten zijn uiteindelijk ongegrond bevonden door dit college. Daarna heeft klager nog meer klachten ingediend. Geconstateerd kan worden dat klager niet tevreden is over de wijze waarop de door hem ingediende klachten zijn en worden behandeld.

4.4 Vastgesteld is dat klagers klachten zijn ingediend bij het RcO en dat verweerder als secretaris deel uitmaakt van het RcO. In deze functie handelt verweerder niet als advocaat. Mogelijk heeft het feit dat verweerder het secretariaat voert vanuit zijn kantoor verwarring bij klager opgeroepen over de wijze waarop zijn klachten bij het RcO zouden worden behandeld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdelen a, b, c en e

Veel van klagers klachten behelzen de wijze waarop de door hem ingediende klachten door het RcO zijn behandeld. Verweerder maakt als secretaris onderdeel uit van het bestuurscollege en daarvoor draagt hij in die hoedanigheid verantwoordelijkheid. Dat betekent echter niet dat hij op deze gedragingen kan worden aangesproken in zijn hoedanigheid van advocaat. Dat kan alleen als hij zich op een wijze zou hebben gedragen die een advocaat niet betaamt en hij de gehele beroepsgroep met zijn gedrag zou schaden. Met betrekking tot het afhandelen van klagers klachten als secretaris van de RcO kan dit niet worden vastgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d

Verweerder heeft ter zake dit klachtonderdeel gesteld dat hij ervan op de hoogte was dat klager een hartoperatie moest ondergaan. Verweerder heeft daarom in het begeleidend schrijven aangegeven dat hij zich realiseerde dat de toezending van de beslissing spanning kon oproepen bij klager, maar dat hij in verband met de kerkordelijke beroepstermijn gehouden was de beslissing te verzenden. Verweerder had geen andere keuze dan de beslissing toe te sturen, teneinde klager in de gelegenheid te stellen om tijdig hoger beroep in te stellen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f

Klager heeft gesteld dat verweerder op briefpapier van zijn kantoor RcO zaken behandelt. Verweerder heeft echter gesteld dat hij het secretariaat weliswaar voert vanuit zijn kantoor, maar op papier van het RcO. Klager heeft dit betwiste verwijt niet met stukken onderbouwd, zodat de juistheid van zijn standpunt niet kan worden vastgesteld.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g

Het gerechtshof Den Haag heeft in een procedure tussen klager en de woningbouwvereniging in klagers nadeel beslist. De woningbouwvereniging heeft het arrest ten uitvoer gelegd. Dat dit voor klager nare consequenties heeft gehad valt te begrijpen. Niet valt echter in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder in dit kader met succes kan worden gemaakt.

4.9 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 20 juli 2015. 

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 juli 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85791, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn