ECLI:NL:TADRSGR:2015:262 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4814/15.124

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:262
Datum uitspraak: 07-09-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4814/15.124
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: De raad stelt vast dat de beklaagde advocaat geen, althans onvoldoende, gehoor heeft gegeven aan het verzoek van de deken om medewerking te verlenen aan het tuchtrechtelijk onderzoek en dat verweerder derhalve in strijd met gedragsregel 37 heeft gehandeld.  Klacht gegrond, maatregel voorwaardelijke schorsing van twee weken.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 juni 2015 aan de raad met kenmerk K164 2015 bm/sh, door de raad ontvangen op 29 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 20 juli 2015 van de raad in aanwezigheid van klager. Verweerder is met schriftelijke vooraankondiging niet verschenen. Namens verweerder is wel zijn gemachtigde, mr. J., verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is op 22 juli 2015 reeds aan partijen verzonden.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 8 december 2014 heeft verweerder zich tot klager gewend met de mededeling dat zich mogelijk een schending van zijn beroepsgeheim zou hebben voorgedaan. Verweerder was in conflict geraakt met zijn secretariaat medewerker, de heer S. Gedurende de periode dat deze medewerker niet op kantoor was, had verweerder de indruk gekregen dat zijn medewerker zich op een ontoelaatbare wijze zou hebben gedragen, door onder meer een schijnrelatie te arrangeren tussen zijn eigen zus en een voormalig cliënt van verweerder, met het oogmerk om een verblijfsvergunning te verkrijgen voor zijn zus. Er waren nog twee signalen waaruit verweerder afleidde dat zijn werknemer de naam van het kantoor zou hebben misbruikt en mogelijkerwijze informatie had gebruikt op een wijze waardoor het beroepsgeheim van verweerder mogelijk zou zijn geschonden. Verweerder is door klager uitgenodigd voor een gesprek waarbij verweerder klager een en ander heeft toegelicht.

2.3 Toen verweerder kennelijk in de arbeidszaak tegen zijn werknemer, de werknemer allerhande verwijten maakte, vroeg de werknemer om een onderhoud met klager. Hij berichte klager dat hij in de tijd dat hij werkzaam was voor verweerder diverse malen had meegemaakt dat verweerder de voor hem geldende regels zou hebben overtreden.

2.4 Klager heeft de werknemer daarop uitgenodigd voor een gesprek waarbij ook zijn advocaat aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft de werknemer een toelichting gegeven op de gedragingen van verweerder die hem waren opgevallen en heeft hij klager een lijst overhandigd met 43 punten betreffende naar zijn mening tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van verweerder in de tijd dat hij (de werknemer) werkzaam voor hem was.

2.5 De beschuldigingen varieerden van het aanvragen van teveel toevoegingen of toevoegingen op naam van familieleden van de eigenlijke cliënt, tot het achteraf fingeren van opdrachtbevestigingen en het niet terugbetalen aan de IND van een teveel betaald bedrag aan schadevergoeding op zijn derdengeldrekening onder de mededeling dat het geld al was doorbetaald aan de cliënt, zulks terwijl dit niet het geval zou zijn. Daarnaast werden ook beschuldigingen geuit betreffende de gedragingen van verweerder in de privésfeer.

2.6 Klager heeft verweerder vervolgens laten weten graag een bezoek te brengen aan zijn kantoor, teneinde een en ander met hem te bespreken.

2.7 Dit gesprek vond plaats op 5 maart 2015 bij verweerder op kantoor en daarvoor is door de stafjurist van klager een verslag opgesteld dat aan verweerder is overhandigd.

2.8 Tijdens dit gesprek heeft klager de eerste zeven punten van de lijst van de werknemer met verweerder besproken.

2.9 De bespreking van de door de werknemer aangehaalde dossiers was een tijdrovende zaak, aangezien verweerder het dossier er telkens bij moest halen, hoewel hij ieder dossier kon produceren en zijn dossieradministratie voldoende toegankelijk was. Klager had verweerder niet op voorhand laten weten welke dossiers het betrof. Gelet op de beschuldiging dat verweerder in diverse dossiers documenten zou hebben gefabriceerd, wilde klager de dossiers ter plaatse en persoonlijk direct kunnen inzien.

2.10 Na bespreking van de eerste zeven dossiers is het bezoek afgebroken en is een vervolgbezoek aangekondigd. Verweerder verzette zich daar op dat moment niet tegen. Verweerder stelde zich echter minder coöperatief op toen klager trachtte een nieuwe datum voor het vervolgbezoek te maken.

2.11 Een vervolggesprek werd uiteindelijk gepland op 6 mei 2015, waarbij verweerder liet weten dat zijn adviseur, mr. J. Jonk, bij het gesprek aanwezig zou zijn.

2.12 Verweerder weigerde echter tijdens het kantoorbezoek zijn medewerking te verlenen aan het verdere onderzoek. Hij wenste enkel schriftelijk te reageren nadat hij een overzicht had gekregen van alle beschuldigingen die jegens hem waren geuit. Het gesprek is door klager beëindigd. Klager heeft verweerder twee dagen later verzocht alsnog zijn medewerking te verlenen aan het door hem ingestelde tuchtrechtelijk onderzoek.

2.13 Verweerder heeft daarop bij faxbericht van 23 mei 2015 laten weten dat hij zich mogelijkerwijze wenste te beroepen op de aanwezigheid van een bijzonder geval als bedoeld in gedragsregel 37 als reden voor het niet meewerken aan het tuchtrechtelijk onderzoek. Verweerde wenste daarover overleg met klager. Verweerder verzocht klager eveneens hem uitleg te geven over de interpretatie van he adjectief “onvoorwaardelijk”.

2.14 Klager heeft verweerder bij brief van 3 juni 2015 bericht dat hij niet goed in zag welke bijzondere omstandigheden een rol zouden kunnen spelen, gelet op de wettelijk verankerde geheimhoudingsplicht van de deken en zijn medewerkers alsmede het feit dat het relatief oude zaken betroffen.

2.15 Verweerder heeft ook niet aangegeven welke bijzondere omstandigheden mogelijkerwijze een rol zouden kunnen spelen.

2.16 Klager heeft verweerder andermaal in de gelegenheid gesteld alsnog zijn medewerking te verlenen aan het door klager ingestelde onderzoek.

2.17 Verweerder berichtte klager bij faxbericht van 15 juni 2015 dat naar zijn mening nog altijd geen overleg had plaatsgevonden. Voorts gaf verweerder aan dat hij de beschikking wilde krijgen over de beschuldigingen in de dossiers die klager al had beoordeeld tijdens het eerste bezoek. Verweerder bevestigde echter niet dat hij medewerking wenste te verlenen aan het door klager ingestelde onderzoek op de door klager gewenste wijze.

2.18 Klager heeft verweerder bij 23 juni 2015 laten weten dat hij niet op verweerders voorwaarden wenste in te gaan en dat hij zich genoodzaakt zag zich middels indiening van een klacht tot de Raad van Discipline te wenden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij geen althans onvoldoende gehoor geeft aan het verzoek medewerking te verlenen aan een tuchtrechtelijk onderzoek. Verweerder handelt in strijd met het gestelde in gedragsregel 37, nu klager daardoor belemmerd wordt in zijn taak als toezichthouder.

3.2 Verweerder weigert verdere medewerking te verlenen aan het door klager ingestelde onderzoek. Op die wijze kan klager niet vaststellen of verweerder aan de voor hem geldende verplichtingen voldoet.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft aangegeven dat hij niet heeft willen meewerken aan het vervolg van het onderzoek van klager, omdat de methode die klager daarbij voorstaat hem onevenredig veel tijd kost.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt vast dat verweerder geen althans onvoldoende gehoor heeft gegeven aan het verzoek van klager om medewerking te verlenen aan het tuchtrechtelijk onderzoek. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel 37. De raad is van oordeel dat verweerder het onderzoek van klager belemmert, terwijl dit onderzoek evident noodzakelijk is. Het is daarbij niet aan verweerder hoe klager zijn onderzoek uitvoert. De klacht is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken onder oplegging van een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, J.J. van der Gouw en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 – 205 37 01. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Telefoon 088 – 205 37 77 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl