ECLI:NL:TADRSGR:2015:257 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4747/15.57

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:257
Datum uitspraak: 07-09-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4747/15.57
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet leidt niet tot ander oordeel dan voorzitter heeft gegeven. Verzet ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief van 16 maart 2015 aan de raad met kenmerk K286 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 18 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 15 april 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 16 april 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 22 april 2015, door de raad ontvangen op 24 april 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 6 juli 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 22 april 2015 van klager.

2 FEITEN

2.1 Verweerster heeft klagers voormalig echtgenote bijgestaan in een geschil over kinderalimentatie.

2.2 Bij beschikking van 17 juni 2014 van de Rechtbank Rotterdam is bepaald dat klager maandelijks bij vooruitbetaling aan zijn voormalig echtgenote een bedrag van € 400,00 dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen minderjarige zoon.

2.3 Bij brief van 2 juli 2014 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer verzocht en gesommeerd de tot dan achterstallige kinderalimentatie ten bedrage van € 1.400,30 binnen zeven dagen te voldoen.

2.4 Bij brief van 9 juli 2014 heeft klager zelf gereageerd en gesteld dat de achterstand € 710,00 zou bedragen en heeft hij om kwijtschelding van dit bedrag verzocht.

2.5 Verweerster heeft bij brief van 16 juli 2014 het voorstel van klager afgewezen.. Voorts heeft verweerster aan klager aangekondigd het LBIO in te schakelen indien klager in gebreke blijft aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.

2.6 Klager heeft bij brief van 21 juli 2014 een voorstel tot een afbetalingsregeling gedaan van € 20,00 per maand.

2.7 Bij brief van 24 juli 2014 heeft verweerster afwijzend gereageerd en aangekondigd een deurwaarder in te schakelen indien betaling uitblijft.

2.8 Klager heeft bij brief van 18 augustus 2014 verweerster laten weten nog geen reactie te hebben ontvangen op zijn brief van 21 juli 2014 en aangegeven dat op maandag 4 augustus 2014 een deurwaarder bij hem is geweest, welke deurwaarder op hetzelfde kantoor werkt als een familielid van verweersters cliënte.

2.9 Bij brief van 19 augustus 2014 antwoordde verweerster dat van belangenverstrengeling op het deurwaarderskantoor geen sprake is en zij voor het overige de discussie staakt.

2.10 Op 17 september 2014 heeft verweerster een kopie van haar brief van 24 juli 2014 aan klager verzonden.

2.11 Bij brief van 8 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij tekort is geschoten, omdat klager schriftelijk heeft aangetoond dat hij aan zijn alimentatieverplichting heeft voldaan, zoals neergelegd in de beschikking 17 juni 2014 van de Rechtbank Rotterdam. Klager verwijt verweerster dat zij weigert met hem in discussie te treden en dat zij niet kan aantonen dat er daadwerkelijk een achterstand is ontstaan in de betaling van alimentatie.

3.2 Voorts is klager van mening dat het ingeschakelde deurwaarderskantoor zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling; nu de eigenaar van het deurwaarderskantoor een oud-collega is van klagers voormalige echtgenote en de moeder van zijn voormalige echtgenote werkzaam is bij dit kantoor.

3.3 De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld.

4 VERWEER

4.1 Verweerster betwist dat zij tekort zou zijn geschoten. Er is  een achterstand ontstaan in de betalingen van klager die hij op grond van de beschikking van 17 juni 2014 van de Rechtbank Rotterdam verschuldigd was. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat verweerster en klager hierover geen overeenstemming konden bereiken, reden waarom verweerster een deurwaarderskantoor heeft ingeschakeld.

4.2 Verweerster heeft gesteld dat het traject bij de deurwaarder inmiddels is beëindigd, omdat klager volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Uit een e-mail van 29 oktober 2014 van het deurwaarderskantoor kan worden afgeleid dat het dossier op die datum is gesloten.

4.3 Verweerster is van mening dat zij op geen enkele wijze tekort is geschoten in de beantwoording van klagers brieven en dat zij op terechte gronden niet verder met klager in discussie is gegaan.

4.4 Ten aanzien van de gestelde belangenverstrengeling op het deurwaarderskantoor heeft verweerster gesteld dat met de deurwaarder is afgesproken dat de moeder van haar cliënte niet belast zou worden met de behandeling van het dossier. Overigens is volgens verweerster het dossier na klagers eerste brief aan het deurwaarderskantoor overgedragen aan een andere vestiging.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015.

griffier   voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.