ECLI:NL:TADRSGR:2015:253 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4802/15.112

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:253
Datum uitspraak: 03-09-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4802/15.112
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uit hetgeen over en weer is gesteld volgt niet dat de hoogte van de declaratie niet in overeenstemming is met de daarover gemaakte afspraken, noch dat deze excessief is. Verweerder heeft derhalve niet onbehoorlijk gehandeld door deze in rekening te brengen bij klager. Evenmin heeft klager onbehoorlijk gehandeld door niet in te gaan op het verzoek van klager voor een voorafgaand gesprek, omdat verweerder klager op andere wijze reeds voldoende had toegelicht wat de procedure zou zijn en in de gegeven omstandigheden niet aannemelijk is dat een dergelijk gesprek nog toegevoegde waarde zou hebben gehad. Klacht kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in Den Haag van 10 juni 2015 met kenmerk K056 2015 bm/ak, door de raad ontvangen op 10 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich tot verweerder gewend voor een cassatieadvies.

1.3 Verweerder heeft klager op 28 oktober 2014 een negatief cassatieadvies gestuurd.

1.4 Op 3 november 2014 heeft verweerder telefonisch overleg met klager gehad.

1.5 Op 12 december 2014 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd, waarvan de hoogte gelijk was als aan het door verweerder aan klager in rekening gebrachte voorschot..

1.6 Bij brief van 25 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij de declaratie van 12 december 2014 heeft toegerekend naar het reeds door hem aan verweerder betaalde voorschot. Voorts verwijt klager verweerder dat hij heeft moeten betalen voor een negatief cassatieadvies. Ten slotte verwijt klager verweerder dat hij zijn zaak niet mondeling heeft mogen toelichten; dit zou er naar de mening van klager toe geleid hebben dat de declaratie niet zo hoog zou zijn uitgevallen. Verweerder heeft negatief gereageerd op het verzoek van klager om de declaratie te halveren.

2.2 Klager is voorts van mening dat het in deze zaak om de echte waarheid ging en niet om de juridische waarheid.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat klagers veronderstelling, dat de declaratie zou zijn “toegerekend” naar het reeds betaalde voorschot, niet juist is. De declaratie lag eigenlijk, op basis van het aantal geschreven uren, € 680,63 hoger dan het door klager betaalde voorschot, maar dit bedrag heeft verweerder niet bij klager in rekening gebracht. Verweerder heeft tijd geschreven tot en met 30 oktober 2014, terwijl er ook na die datum nog werkzaamheden voor klager zijn verricht. Naar aanleiding van klagers e-mails van 28 en 29 oktober 2014 heeft verweerder namelijk klagers dossier nog eens doorgenomen en heeft hij op 3 november 2014 nog uitgebreid telefonisch met klager gesproken. Ook heeft verweerder op 4 en 10 november 2014 nog per e-mail met klager gecorrespondeerd. Verweerder is dan ook van mening dat hij voor de door hem verrichte werkzaamheden een alleszins redelijk bedrag bij klager in rekening heeft gebracht.

3.2 Ten aanzien van klagers stelling dat de declaratie lager zou zijn uitgevallen indien klager in een intakegesprek de zaak had kunnen toelichten, heeft verweerder gesteld dat hij klager op 2 oktober 2014 per mail heeft gewezen op het verschil tussen een procedure bij de Hoge Raad en een procedure bij de Kantonrechter of het Gerechtshof. Hij heeft klager daarbij uitgelegd dat het vanwege de aard van een cassatieprocedure noodzakelijk was dat hij het gehele procesdossier doornam, zodat een persoonlijk gesprek geen of nauwelijks tijd en kosten scheelt. Naar aanleiding van klagers reactie op verweerders e-mail heeft verweerder klager verder bericht dat hij verplicht was een schriftelijk cassatieadvies uit te brengen en dat hij daartoe pas kon overgaan na lezing van alle stukken. Verweerder heeft daarbij benadrukt dat hij een eigen oordeel diende te vellen over de kansen in cassatie en dat het kantoorbeleid was dat bij een negatief cassatieadvies geen cassatie wordt ingesteld. Daarop heeft klager verweerder gevraagd of het wel zinvol zou zijn veel geld uit te geven als hij op voorhand een negatief advies verwachtte, waarop verweerder heeft geantwoord dat hij vooraf niet kon voorspellen of zijn advies positief of negatief zou uitvallen. Klager heeft verweerder vervolgens gevraagd advies uit te brengen. Alles overwegende is verweerde van mening dat hij jegens klager zorgvuldig heeft gehandeld.

3.3 Ten aanzien van de opmerking van klager omtrent de juridische en de echte waarheid heeft verweerder aangevoerd dat hij deze termen heeft geïntroduceerd om klager de beperkingen van de cassatieprocedure duidelijk te maken. De door het Gerechtshof vastgestelde feiten heeft verweerder de ‘juridische waarheid’ genoemd en de feiten zoals die in werkelijkheid luiden de ‘echte waarheid’. In cassatie zijn de door het Hof vastgestelde feiten het uitgangspunt, ook al zijn die feiten in de visie van klager niet juist.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht richt zich in de eerste plaats op het bedrag dat klager heeft moeten betalen aan verweerder voor een negatief cassatieadvies.

4.2 Uit hetgeen over en weer is gesteld volgt niet dat de hoogte van de declaratie niet in overeenstemming is met de daarover gemaakte afspraken, noch dat deze excessief is. Verweerder heeft derhalve niet onbehoorlijk gehandeld door deze in rekening te brengen bij klager. Evenmin heeft klager onbehoorlijk gehandeld door niet in te gaan op het verzoek van klager voor een voorafgaand gesprek, omdat verweerder klager op andere wijze reeds voldoende had toegelicht wat de procedure zou zijn en in de gegeven omstandigheden niet aannemelijk is dat een dergelijk gesprek nog toegevoegde waarde zou hebben gehad.

4.3 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond  verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 3 september 2015.

griffier   voorzitter