ECLI:NL:TADRSGR:2015:234 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4584/14.169

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:234
Datum uitspraak: 06-07-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4584/14.169
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Het verzet is buiten de verzettermijn binnengekomen. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Het verzet is ontvankelijk. Het verzet wordt ten aanzien van één klachtonderdeel gegrond verklaard. Er is geen sprake van een zodanig tijdsverloop tussen het bekend zijn met een mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en het indienen van de klacht dat dit het niet-ontvankelijk verklaren rechtvaardigt. De termijn beloopt niet de termijn van ongeveer drie jaar, die het hof van discipline inhoudt. Het klachtonderdeel zelf wordt ongegrond geoordeeld.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 januari 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 18 augustus 2014 met kenmerk K018 2014, door de raad ontvangen op 18 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 25 augustus 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klachtonderdelen a en b kennelijk niet-ontvankelijk en het klachtonderdeel c kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 augustus 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij aangetekende brief van 4 september 2014  met bijlagen heeft klager verzet aangetekend van de voorzittersbeslissing. Deze aangetekende brief is geretourneerd aan klager. Op 13 september 2014 heeft klager onder toezending van de brief van 4 september 2014 verzet ingesteld van de beslissing van de voorzitter. Bij brief van 22 september 2014 heeft klager een nadere toelichting gegeven op de gang van zaken rondom  zijn aangetekende brief van 4 september 2014.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 11 mei 2015  van de raad in aanwezigheid van klager en zijn echtgenote, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 4 september 2014 met bijlagen van klager en diens brieven van 13 september 2014 en 22 september 2014 inclusief de bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met de heer G. De heer G. heeft op 21 februari 2014 een overeenkomst met klager gesloten, waarbij de heer G. als werk heeft aangenomen de renovatie van een aan klager toebehorend pand. Over de oplevering van de werkzaamheden is tussen klager en de heer G. discussie ontstaan.

2.3 De heer G. heeft klager op 16 november 1994 gedagvaard voor de Rechtbank Den Haag en betaling gevorderd van het door klager onbetaald gelaten bedrag ter zake van verrichte werkzaamheden.

2.4 De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 februari 1999 geoordeeld dat de oplevering per 6 juni 1994 moet worden aangemerkt als een finale oplevering, onder het voorbehoud dat de geconstateerde tekortkomingen binnen de daarvoor gestelde termijn worden hersteld.

2.5 Klager is tegen voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen.

2.6 Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 21 maart 2001 de heer G. toegelaten tot het bewijs dat de in het proces-verbaal vermelde gebreken tijdig zijn hersteld.

2.7 Bij arrest van 27 februari 2002 heeft het hof het vonnis van 17 februari 1999 van de rechtbank bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.

2.8 Verweerder heeft namens klager tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 12 december 2003 heeft de Hoge Raad klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

2.9 Bij brief van 14 januari 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2.10 Bij e-mailbericht van 17 september 2014 heeft PostNL de echtgenote van klager onder meer geschreven:

“U heeft bij ons een navraag gestart omdat u de zending met barcode 3SRPKS235876655 retour heeft ontvangen. Ik heb de weg van de zending voor u nagekeken en heb het volgende geconstateerd:

Op 5 september is er een faillissement melding gemaakt voor Postbus 85850. De post wordt dan doorgestuurd naar de curator. De zending is vervolgens op 9 september bij postbus 85850 bezorgd. De geadresseerde heeft vervolgens de zending op 10 september bij PostNL aangeboden om de zending retour naar u te laten sturen. (…)”

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a) cassatieberoep heeft ingesteld tegen een tussenarrest van 27 februari 2002 van het Gerechtshof Den Haag, terwijl dit gelet op artikel 401a lid 2 Rv niet mogelijk is;

b) heeft nagelaten beslag te leggen onder de heer G. en zijn voormalige echtgenote en heeft verzuimd de verjaring van een mogelijke vordering op de voormalig echtgenote van de heer G. te stuiten. Klager heeft verweerder hiervoor aansprakelijk gesteld, omdat volgens klager is gebleken dat de vordering op de voormalige echtgenote van de heer G. inmiddels is verjaard en klager zijn vordering niet meer kan innen;

c) geen actie heeft ondernomen richting het hof vanwege het feit dat het hof in het arrest van 23 augustus 2011 heeft nagelaten klagers eerdere betaling aan de heer G. van € 30.000,00 mee te nemen en verweerder na zijn brief van 30 augustus 2011 aan de advocaat van de heer G. verder geen actie heeft ondernomen.

3.2 In het verzet verwijst klager ter onderbouwing naar zijn brieven met bijlagen van 14 januari 2014, 19 maart 2014 en 4 juli 2014.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Het verzet is ontvankelijk, omdat aan klager blijkens de brief van PostNL van 17 september 2014 geen verwijt kan worden gemaakt van de overschrijding van de verzettermijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.3 In het verzet is de raad niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden dan die waar de voorzitter in diens beslissing vanuit is gegaan. De raad onderschrijft het oordeel van de voorzitter en maakt dat tot de zijne.

4.4 Het verzet  ten aanzien van klachtonderdeel a is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.5 Anders dan de voorzitter komt de raad tot het oordeel dat uit het e-mailbericht van 26 september 2012 van klager aan verweerder niet kan worden opgemaakt dat klager al in 2006 wist dat verweerder geen verhaalsacties zou nemen. Klager heeft onbetwist gesteld dat eerst de zaak met de heer G. aangepakt zou worden. In 2011/2012 is de kwestie van de heer G. door de beslissing van het hof tot een einde gekomen. Aangenomen moet derhalve worden dat pas op dat moment mogelijke verhaalsacties aan de orde kwamen.

4.6 Klager heeft op 14 januari 2014 een klacht tegen verweerder ingediend. Er is derhalve geen sprake van een zodanig tijdsverloop tussen het bekend zijn met een mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in 2012 en het indienen van de klacht dat het niet-ontvankelijk verklaren van dit klachtonderdeel rechtvaardigt. Immers, het Hof van Discipline houdt in uitspraken, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een termijn van ongeveer drie jaar aan.

4.7 Het verzet is ten aanzien van klachtonderdeel b derhalve gegrond. Derhalve zal de raad dit klachtonderdeel inhoudelijk beoordelen.

4.8 Of er wel of niet sprake is van verjaring is een aangelegenheid, waarover de civiele rechter zo nodig zal moeten oordelen. Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerder op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

4.9 Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.10 De raad heeft aan de hand van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen dat verweerder in de procedure bij het hof een fout heeft gemaakt. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder nadien niet de juiste stappen heeft genomen, mede in het licht van het feit dat de rechtsbijstandsverzekeraar van klager de executie van het arrest ter hand heeft genomen en verweerder daarbij dus niet meer betrokken was.

4.11 De raad onderschrijft dan ook de beoordeling van de voorzitter en maakt  die tot de zijne.

4.12 Het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel b gegrond;

- verklaart het verzet voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, J.J. van der Gouw, H.E. Meerman, P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing, ten aanzien van klachtonderdelen a en c geen hoger beroep worden ingesteld.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van het klachtonderdeel b, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl