ECLI:NL:TADRSGR:2015:231 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4469/14.253

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:231
Datum uitspraak: 06-07-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4469/14.253
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. De raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter. Wat klager in het verzet heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het verzet is ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brieven van 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 21 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief  van 13 november 2014 met kenmerk K196 2014, door de raad ontvangen op 14 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 12 december 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 15 december 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 24 december 2014, door de raad ontvangen op 24 december 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 mei 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 24 december 2014 van klager.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In een eerder stadium heeft klager getracht vonnissen, waarbij hem een contact- en straatverbod was opgelegd, te vernietigen.

2.3 Bij vonnis van 21 april 2010 zijn de vorderingen van klager afgewezen.

2.4 Tegen dit vonnis heeft klagers voormalige advocaat hoger beroep ingesteld. Deze advocaat heeft klager bij e-mail van 12 juli 2013 bericht geen gronden te zien voor voortzetting van het hoger beroep.

2.5 Klager heeft verweerder benaderd om het contact met de heer B. te herstellen.

2.6 Verweerder heeft vervolgens klagers dossier opgevraagd bij zijn vorige advocaat. Diens kantoorgenoot heeft een concept memorie van grieven opgesteld, doch zich vervolgens vanwege verschil van inzicht onttrokken. Een derde, door de deken aangewezen advocaat, heeft klager bij e-mail van 12 juli 2013 bericht geen gronden te zien voor voortzetting van het hoger beroep en heeft geen overeenstemming met klager kunnen bereiken over de wijze waarop de zaak zou moeten worden behandeld.

2.7 Klager heeft zich vervolgens tot verweerder gewend.

2.8 Na bestudering van het dossier is verweerder tot de conclusie gekomen dat hoger beroep tegen het vonnis van 21 april 2010 geen kans van slagen had. Verweerder heeft dit bij e-mailbericht van 20 mei 2014 aan klager laten weten.

2.9 De heer A., huisgenoot van klager, heeft op 16 april 2014 de bijstand van verweerder gevraagd in verband met een geschil met een zorginstelling.

2.10 Verweerder heeft de heer A. op 25 april 2014 een verklaring gestuurd, waarin is opgenomen dat de heer A. verweerder toestemming verleent de communicatie in zijn zaak tussen klager en verweerder te laten lopen. Deze verklaring is niet ondertekend geretourneerd, terwijl klager verweerder wel regelmatig benaderde.

2.11 Verweerder heeft klager bij e-mails van 25 en 26 april 2014 te kennen gegeven dat hij zich in deze kwestie niet tegenover klager kan uitlaten.

2.12 Op 2 mei 2014 heeft de heer A. de opdracht bij verweerder ingetrokken. Op 9 juni 2014 heeft de heer A. verweerder een opdracht verstrekt om deze op 10 juni 2014 weer in te trekken. Verweerder heeft de heer A. bericht dat hij niet meer voor hem optreedt en daartoe ook niet meer bereid is.

2.13 Klager heeft verweerder vervolgens verzocht te interveniëren tussen klager en de stichting L. teneinde het contact met de heer B. te herstellen.

2.14 Op 16 juni 2014 heeft verweerder telefonisch contact gehad met stichting L.

2.15 Bij e-mail van 16 juni 2014 heeft verweerder klager verslag gedaan van dit gesprek en tevens aangegeven niets meer voor klager te kunnen betekenen. De heer B. zou al enige tijd niet meer bij de stichting L. verblijven. En ook de heer N. was niet meer werkzaam bij de stichting L.

2.16 Klager heeft van verweerder geëist dat hij contact zou opnemen met de heer N.

2.17 Verweerder heeft dit geweigerd. Wel heeft zij zich bereid verklaard contact op te nemen met T., nu de stichting L. had aangegeven dat de heer B. daar verbleef.

2.18 Op 16 juli 2014 heeft verweerder klager een conceptbrief gericht aan T. gestuurd. Klager kon zich met de inhoud daarvan niet verenigen.

2.19 Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klager op 23 juli 2014 neergelegd en dit per mail op 23 juli 2014 aan klager bevestigd.

2.20 Bij e-mails van 15, 16, 17, 20 en 21 juli 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a) heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen tot het treffen van een schikking met opvang en begeleidingscentrum L. aangaande omgang tussen klager en de heer B. die daar verblijft; klager heeft verweerder verzocht contact op te nemen met L. en dan meer in het bijzonder met de heer N., maar verweerder heeft dit geweigerd;

b) zich vijandig tegenover klager heeft uitgelaten over zijn huisgenoot, de heer A.;

c) onvoldoende dossierkennis heeft; hij heeft in een concept brief van 17 juli 2014 aan T, waarvan is gebleken dat de heer B. daar verblijft, opgenomen dat klager een gerechtelijke procedure gevoerd heeft om contact af te dwingen met de heer B., terwijl het volgens klager gaat om een procedure om een geldvordering te incasseren.

3.2 Het verzet is een nadere uitwerking van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.

4.3 De Raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne.

Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

4.4 Het verzet is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, J.J. van der Gouw, H.E. Meerman, P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.