ECLI:NL:TADRSGR:2015:230 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4704/15.14

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:230
Datum uitspraak: 06-07-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4704/15.14
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. De raad heeft in het verzet de juistheid van de stellingen van klager niet kunnen vaststellen. De raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter. Wat klager in het verzet heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het verzet is ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief  van 12 januari 2015 met kenmerk R 2015/06, door de raad ontvangen op 13 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 4 februari 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 5 februari 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 18 februari 2015, door de raad ontvangen per fax op die datum, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 11 mei 2015   van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 18 februari 2015 van klager.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 De heer en mevrouw K. [hierna: de cliënten van verweerder] zijn eigenaar van een perceel grond te Rotterdam.

2.3 In augustus 2011 heeft klager met de cliënten van verweerder afspraken gemaakt over de splitsing van dit perceel in twee kavels, opdat daarop twee woningen zouden kunnen worden gebouwd.

2.4 Nadat de benodigde bouwvergunningen door de gemeente waren afgegeven, is vervolgens een juridisch geschil ontstaan over de afstand van de woningen tot de grens van de kavels.

2.5 Klager wilde een garage aan zijn woning laten bouwen aan de zijde van de kavelgrens van de  cliënten van verweerder.

2.6 De cliënten van verweerder verzetten zich tegen deze uitstulping in de kavelgrens, omdat zij menen dat daarmee niet de minimale afstand van 1 meter tussen de bebouwing en de gevelgrens wordt gerespecteerd.

2.7 Verweerder treedt  op als de advocaat van klagers wederpartij in een civiel geschil bij de rechtbank Rotterdam.

2.8 Op 7 oktober 2013 heeft in die procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden.

2.9 Naar aanleiding van die comparitie heeft klagers advocaat in een brief van 3 november 2013 aan de rechtbank Rotterdam enkele suggesties gedaan voor aanpassing/aanvulling van het proces-verbaal van de comparitie.

2.10 Op 7 november 2013 heeft verweerder eveneens een brief aan de rechtbank gestuurd ter correctie van hetgeen klagers advocaat in zijn brief had weergegeven over mededelingen die door hem zouden zijn gedaan over handhavend optreden door de gemeente als niet werd gebouwd in overeenstemming met de stedenbouwkundige randvoorwaarden.

2.11 Bij brief van 11 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. Bij brief van 7 juli 2014 heeft de deken het onderzoek afgerond, zijn visie gegeven en klager verzocht om hem uiterlijk 28 juli 2014 te berichten als klager doorzending van de klacht naar de raad van discipline wenste.

2.12 Bij e-mail van 4 januari 2015 heeft klager de deken verzocht om de klacht naar de raad van discipline door te sturen en daarbij nog een brief van 2 januari 2015 aan de deken gevoegd met aanvullende gegevens. Vanwege het feit dat het onderzoek naar de klacht  reeds was afgerond en verweerder derhalve niet meer op deze stukken heeft kunnen reageren, zijn deze stukken niet in de beoordeling door de voorzitter betrokken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de rechtbank onjuist informeert en

b) met de onjuiste informatie onterecht zijn cliënten in een betere positie brengt.

Klager is van mening dat verweerder door zo te handelen onrecht aan het rechtssysteem doet.

3.2 In het verzet wijst klager er op dat de feiten onjuist zijn opgenomen. Voorts licht klager zijn klacht nader toe in het verzet.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 In het verzet heeft de raad de juistheid van de stellingen van klager niet kunnen vaststellen.  Met name heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerder  de rechtbank  onjuist heeft geïnformeerd over het standpunt van de gemeente met betrekking tot het zogenaamde uitstulpinkje.

4.3 De raad onderschrijft derhalve de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, J.J. van der Gouw, H.E. Meerman, P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.