ECLI:NL:TADRSGR:2015:217 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4618/14.203

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:217
Datum uitspraak: 28-09-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4618/14.203
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klager verwijt verweerder hem onvoldoende te hebben voorgelicht als gevolg waarvan hij met minder genoegen heeft genomen dan waar hij recht op had. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de voorzitter. Verzet ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 20 juni 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 september 2014 met kenmerk K168 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 12 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 7 oktober 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 oktober 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 14 oktober 2014, door de raad ontvangen op 15 oktober 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 juni 2015 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 14 oktober 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

2.3 De voormalig echtgenote van klager heeft in de aanloop naar de echtscheiding (juli 2011) een bedrag van, naar opgave van klager, € 20.000,- opgenomen van de gemeenschappelijke rekening van partijen. De voormalig echtgenote van klager heeft deze opname gekwalificeerd als een haar toekomend aandeel in het ontvangen voorschot op de erfenis van haar ouders.

2.4 Bij brief van 4 september 2012 heeft verweerster de advocaat van de voormalig echtgenote van klager bericht dat klager afziet van de discussie over het bedrag van € 15.000,- dat door de voormalig echtgenote van klager is opgenomen vlak voor de peildatum alsmede van zijn aanspraak op eventueel spaarloon.

2.5 In maart 2014 heeft klager in de Telegraaf een artikel gelezen van een directe collega van verweerster waarin deze stelde dat “inbreng pas een partner toekomt als deze onder expliciete titel voor de inbrenger is ingebracht”.

2.6 Bij brief van 20 juni 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klager niet, althans onvoldoende, heeft voorgelicht als gevolg waarvan hij bij de verdeling van het gezamenlijk vermogen genoegen heeft genomen met € 10.000,- minder dan waar hij recht op had.

3.2 De gronden van het verzet houden in dat – zakelijk weergegeven – de beslissing van de voorzitter niet juist is en daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met de aangevoerde aanvullende omstandigheden.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.