ECLI:NL:TADRSGR:2015:216 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4722/15.32

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:216
Datum uitspraak: 28-09-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): R. 4722/15.32
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klacht tegen advocaat wederpartij. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de voorzitter. Verzet ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 februari 2015 met kenmerk R 2015/13 edl, door de raad ontvangen op 6 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 17 februari 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klachtonderdeel a kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 18 februari 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 27 februari 2015, door de raad ontvangen op 3 maart 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 juni 2015 in aanwezigheid van de heren K. en B.namens klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 27 februari 2015.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder behartigde de belangen van een voormalig werknemer van klaagster, de heer M., in een geschil met klaagster over de beëindiging van het dienstverband.

2.3 Verweerder heeft namens zijn cliënt een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter te Dordrecht ingediend en in kort geding een loonvordering jegens klaagster ingesteld.

2.4 De beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 17 juni 2014.

2.5 Op 1 juli 2014 heeft de kantonrechter in beide zaken beslist. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 22 juli 2014 zonder toekenning van een vergoeding. De loonvordering is toegewezen.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de rechter onjuiste en/of misleidende informatie heeft verstrekt, te weten:

1. ten tijde van het pleidooi is vermeld dat op 9 mei 2014 een bepaalde e-mail is verstuurd, terwijl dit 19 mei 2014 moet zijn;

2. de informatie in de pleitnota omtrent de aan de bedrijfsarts verstrekte informatie afwijkt van de informatie daarover in het verzoekschrift;

3. in strijd met de waarheid in het verzoekschrift heeft gesteld dat klaagster is overgegaan tot pestgedrag door verweerders cliënt te dwingen zijn bedrijfsauto in te leveren. Dit is niet correct. De leasemaatschappij heeft klaagster daartoe gedwongen, terwijl klaagster verweerder bij e-mail van 14 mei 2014 in de gelegenheid heeft gesteld om dit te controleren;

4. verweerder bewust en in strijd met de waarheid in het verzoekschrift heeft gesteld dat de functie van zijn cliënt bij klaagster bedrijfsleider is. Klaagster vermoedt dat verweerder “zijn cliënt bewust heeft geadviseerd zijn bewering aangaande zijn functie staande te houden, teneinde door het verdraaien van de feitelijke omstandigheden de uitkomst van de rechtspraak met onwaarheden te beïnvloeden”;

5. ten onrechte in het verzoekschrift heeft gesteld dat klaagster het initiatief heeft genomen om het dienstverband te beëindigen;

6. ten onrechte in een e-mail van 19 mei 2014 heeft gesteld dat zijn cliënt ziek is. In het verzoekschrift is opgenomen dat zijn cliënt zich op 1 mei 2014 ziek heeft gemeld vanwege situatieve arbeidsongeschiktheid. Klaagster meent dat hiervan geen sprake is;

7. in een e-mail van 9 mei 2014 heeft gesteld dat hem onder andere de bedrijfstelefoon door zijn cliënt is overhandigd. Klaagster heeft echter geconstateerd dat deze telefoon nadien nog wel gebruikt is. Klaagster heeft in dat kader twee foto’s overgelegd waaruit blijkt dat op 19 mei en 9 juli 2014 contact is gemaakt op de bedrijfstelefoon met WhatsApp. Tevens heeft zij een specificatie van de telefoonnota overgelegd waaruit het gebruik na 9 mei 2014 blijkt.

b) Zijn eigen belang boven het belang van zijn cliënt heeft gesteld en in dat kader alles in het werk heeft gesteld om een procedure aanhangig te maken om een regeling in der minne te voorkomen. Verweerder heeft naar de mening van klager bewust aangestuurd op procedures om zo de rechtsbijstandsverzekeraar zijn kosten te laten vergoeden. Klaagster meent dat een rechtszaak niet in het belang van de cliënt van verweerder was, nu hij daardoor geen zekerheid had over het verkrijgen van een WW-uitkering.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich in het oordeel van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel a niet kan vinden omdat uit de feiten anders blijkt.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Klaagster heeft ter zitting van 22 juni 2015 klachtonderdeel b ingetrokken. Dat betekent dat nog slechts het verzet tegen de beslissing van de voorzitter d.d. 17 februari 2015 over klachtonderdeel a ter beoordeling voor ligt.

4.3 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling van klachtonderdeel a de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Vast staat dat de telefoon gebruikt is, maar niet vast te stellen is door wie en evenmin of verweerder daarvan op de hoogte was. Hoewel dit gebruik van de telefoon in het licht van de stelling van verweerder dat die in zijn bezit was te denken geeft, is dat naar het oordeel van de raad onvoldoende om tot een gegrondverklaring van het verzet te komen. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster daartoe aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter dit klachtonderdeel terecht en op juiste gronden ongegrond bevonden.

4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet tegen klachtonderdeel a ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart het verzet ongegrond.  

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.