ECLI:NL:TADRSGR:2015:21 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4545/14.130

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:21
Datum uitspraak: 09-02-2015
Datum publicatie: 31-03-2015
Zaaknummer(s): R. 4545/14.130
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht in februari 2014 ingediend naar aanleiding van een tweet van verweerder in juni 2012 waarin verweerder liet weten dat een “bekende Zoetermeerse entrepreneur” zelf bij een faillissement was betrokken. De tweet is na bezwaar van klager direct door verweerder verwijderd. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. De raad acht het verzet gegrond, daar een termijn van omstreeks een jaar en 8 maanden is verstreken tussen het handelen en de indiening van de klacht. De raad acht de klacht ongegrond, onder meer omdat deze meteen na bezwaar van klager verwijderd was en omdat er geen onjuiste feiten in stonden.    

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 4 juni 2014, door de raad ontvangen op 5 juni 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 23 juni 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, welke beslissing op 25 juni 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 7 juli 2014, door de raad ontvangen op 8 juli 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 december 2014 in aanwezigheid van klager, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 22 juni 2012 heeft verweerder een tweet verstuurd met de volgende inhoud: “F. (red.) in FD van bekende Zoetermeerse entrepeneur tegen tarieven advocatuur zonder vermelding dat hij zelf bij faillissement is betrokken.”

2.3 Bij e-mail van 25 juni 2012 heeft klager verweerder bericht te overwegen een klacht in te dienen, maar dat hij bereid was excuus te aanvaarden.

2.4 Op 25 juni 2012 heeft verweerder klager per e-mail geantwoord dat hij meent dat er van een klachtwaardig optreden van zijn kant geen sprake is, maar dat hij het wel betreurt dat klager zich door deze tweet voelt aangetast in zijn integriteit en dat verweerder om die reden dan ook de tweet onmiddellijk heeft verwijderd.

2.5 Op 2 juli 2012 heeft verweerder een e-mail van klager ontvangen met als bijlage een conceptbrief aan de deken van diezelfde datum inhoudende een klacht tegen verweerder.

2.6 Op 24 februari 2014 heeft de deken van klager de op 2 juli 2012 gedateerde klacht tegen verweerder ontvangen.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Tijdens de behandeling van het verzet is gebleken dat klager de klacht voor zich heeft ingediend en dat de voorzitter ten onrechte ervan is uitgegaan dat de klacht door A B.V., een vennootschap van klager, is ingediend. De raad heeft in het verzet daarom – en gelet op de klachtbrief d.d. 2 juli 2012 - klager als zodanig aangemerkt.

3.3 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij op 22 juni 2012 een twitterbericht heeft geplaatst als advocaat en als voorzitter van de Raad voor ondernemend Z. (RVOZ). In deze tweet wordt verwezen naar een artikel in het FD. Iedereen in de vestigingsplaats van klager begrijpt dat de tweet betrekking heeft op hem. Klager meent dat verweerder met deze tweet de gedragsregels heeft geschonden en met zijn gedrag het vertrouwen in de advocatuur en de beroepsuitoefening heeft geschaad.

3.4 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager blijft van mening dat de termijn en de rechtszekerheid geen rol mogen spelen bij de behandeling van de klacht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder randnummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2 Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Discipline, de termijn tussen het verweten handelen en de indiening van de klacht niet zodanig lang is dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid. Tussen dat handelen en de indiening is een termijn van omstreeks één jaar en acht maanden verstreken. Deze termijn is aanzienlijk korter dan de door het Hof van Discipline in beginsel aangehouden termijn van drie jaar.

5.3 Voorgaand oordeel brengt mee dat het verzet gegrond is en dat de raad de klacht zal beoordelen.

5.4 Uitgangspunt is dat de advocaat aan tuchtrechtspraak is onderworpen terzake van – onder meer – enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.5 De raad is van oordeel dat het plaatsen van de tweet geen gelukkige keuze van verweerder is geweest, gelet onder meer op het feit dat een kantoorgenoot van hem curator was in het faillissement waaraan verweerder in zijn tweet refereerde. 

De raad neemt echter ook in aanmerking dat verweerder de tweet meteen heeft verwijderd, nadat klager van zijn bezwaar daartegen had doen blijken. Tenslotte neemt de raad in aanmerking dat in de tweet geen onjuiste feiten zijn vermeld. Klager was immers betrokken bij het faillissement van een van zijn vennootschappen.

5.6 Het voorgaande brengt de raad tot het oordeel dat niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. De klacht is daarom ongegrond.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, P.S. Kamminga, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.