ECLI:NL:TADRSGR:2015:2 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4401/13.308

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:2
Datum uitspraak: 02-02-2015
Datum publicatie: 31-03-2015
Zaaknummer(s): R. 4401/13.308
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: De raad stelt vast dat verweerster onjuiste stellingen heeft geponeerd, waarvan zij – op enig moment – wist dan wel kon weten dat deze stellingen onjuist waren. Klacht gegrond. Maatregel berisping.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 november 2013 aan de raad met kenmerk K274 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 28 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 1 december 2014 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerster. Verweerster werd ter zitting bijgestaan door mr. W., advocaat te D.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster  behartigt de belangen van klagers voormalige echtgenote in het kader van de echtscheiding- en aanverwante procedures.

2.3 Op 29 augustus 2011 heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie Centrale Autoriteiten, hierna “Centrale Autoriteit”, mede op verzoek van de voormalig echtgenote van klager een teruggeleidingsverzoek van de minderjarige kinderen  van partijen naar Spanje ingediend bij de Rechtbank Den Haag. Op 16 september 2011 zijn partijen ten overstaan van de Rechtbank Den Haag een vaststellingovereenkomst aangegaan. Voor zover in deze relevant is daarin bepaald:

“Partijen komen voor de periode totdat onherroepelijk is beslist over het teruggeleidingsverzoek het volgende overeen:

….

3. De moeder verplicht zich hangende de genoemde termijn van de teruggeleidingsprocedure geen pogingen te ondernemen de uitspraak van de Spaanse rechter d.d. 22 juli 2011 te executeren. Zij verklaart zich derhalve bereid de definitieve uitkomst van de teruggeleidingsprocedure af te wachten terwijl de kinderen in die periode in Nederland verblijven.

…”

2.4 Bij beschikking van 6 december 2011 van het Gerechtshof Den Haag is de afgifte van de minderjarigen op 10 december 2011 door vader aan moeder bevolen, met inbegrip van de onder de advocaat van klager berustende reisdocumenten van de minderjarigen. Daarbij is tevens bepaald dat de terugkeer van de minderjarigen naar Spanje aldus werd gelast dat de moeder de minderjarigen niet eerder dan op 11 december 2011 en uiterlijk op 14 december 2011 mee zou nemen naar Spanje.

2.5 Bij brief van 9 december 2011 heeft de advocaat van klager de Centrale Autoriteit geïnformeerd dat cassatieberoep is ingesteld tegen de beschikking van 6 december 2011 van het Gerechtshof ’s Gravenhage. Voorts is medegedeeld dat derhalve nog niet onherroepelijk is beslist op het teruggeleidingsverzoek en is verwezen naar de vaststellingsovereenkomst van 16 september 2011.

2.6 Bij e-mail van 9 december 2011 heeft klager zijn voormalige echtgenote gelijkluidend geïnformeerd en haar om een bevestiging gevraagd dat zij zich aan de vaststellingsovereenkomst zal houden en niet met de kinderen naar Spanje zal afreizen.

2.7 Op 11 december 2011  heeft om 20.00 uur ‘s-avonds telefonisch contact plaatsgevonden tussen de kinderen en de moeder op de vaste telefoonlijn van klager thuis.

2.8 Op 12 december 2011 heeft klager aan zijn voormalige echtgenote een zorgtoeslag met betrekking tot de kinderen overgemaakt over de periode 26 november tot en met 9 december 2011.

2.9 Op 13 december 2011 heeft de Centrale Autoriteit aan de advocaat van klager bericht dat de kinderen terug moesten keren naar Spanje.

2.10 De advocaat van klager heeft hierop een kort geding aanhangig gemaakt en een verbod gevorderd om de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 6 december 2011 ten uitvoer te leggen.

2.11 Op 13 december 2011 heeft de voormalige echtgenote van klager aangifte gedaan van de onttrekking van de kinderen aan haar ouderlijk gezag.

2.12 Op 14 december 2011 heeft klager zijn voormalige echtgenote geïnformeerd dat het goed ging met de kinderen en dat er diezelfde dag een kortgedingzitting zou plaatsvinden op 14 december 2011.

2.13 Op 14 december 2011 zijn de kinderen uit een woning te Delft meegenomen door de politie en diezelfde dag heeft de behandeling van het kort geding plaatsgevonden.

2.14 Bij kortgedingvonnis van 16 december 2011 heeft de voorzieningenrechter de Centrale Autoriteit verboden over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 6 december 2011.

2.15 Bij brief van 21 december 2011 heeft de Centrale Autoriteit aan de advocaat van klager verzocht de omgangsregeling met de moeder te verlengen tot 29 december 2011.

2.16 De advocaat van klager heeft ingestemd met verlenging tot 25 december 2011.

2.17 Bij brief van 22 december 2011 heeft klager aangifte gedaan van onttrekking van de kinderen aan het ouderlijk gezag.

2.18 Bij brief van 23 december 2011 heeft verweerster de Spaanse advocaat van haar cliënte geïnformeerd en meer in het bijzonder gesteld dat klager niet op zijn werk is verschenen op 12 en 13 december 2011 en dat de kinderen in de periode 12 en 13 december 2011 niet naar de Britse school zijn geweest, dat de politie klager en de kinderen op 14 december 2011 heeft aangetroffen in een woning te Delft, waar klager met de kinderen zou zijn ondergedoken, en dat klager op 14 december 2011 zou hebben geweigerd de deur te openen, zodat de politie genoodzaakt was de deur te forceren en de kinderen mee te nemen.

2.19 Op 23 februari 2012 is een proces-verbaal opgemaakt van het betreffende verhoor van de aangever (zijnde klager) waarin klager bevestigt dat hij ten tijde van de interventie door de politie op 14 december 2011 niet aanwezig is geweest bij zijn kinderen en dat de politie hem dus onmogelijk kan hebben aangetroffen in de woning met de kinderen zoals verweerster in haar verklaring beweert.

2.20 Op 16 januari 2013 heeft de advocaat van klager een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Den Haag. In dit verzoekschrift zijn citaten opgenomen uit de diverse processen-verbaal van de politie waaruit volgt dat klager niet aanwezig was bij de inval op 14 december 2011.

2.21 Op 10 juni 2013 heeft verweerster een verweerschrift tevens bevattende incidenteel appèl ingediend in de procedure die aanhangig is bij het Gerechtshof Den Haag. In dit processtuk heeft zij, voor zover in deze relevant gesteld:

“….. Op 14 december 2011 vindt de politie in de ochtend de minderjarige met de man ondergedoken in de woning te Delft. De man weigert de kinderen vrijwillig aan de politie af te geven, ten gevolge waarvan de politie na 20 minuten zich genoodzaakt ziet de deur van de betreffende woning met geweld open te breken. De kinderen worden door de politie bij de man weggehaald en meegenomen naar het politiebureau. De tenuitvoerlegging van de beschikking van 6 december 2011 van het Hof Den Haag is voltooid voordat de behandeling van het kort geding op 14 december 2011 start.”.

2.22 Bij brief van 22 juli 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij feitelijke gegevens aan gerechtelijke instanties heeft verstrekt, waarvan zij weet, althans behoort te weten, dat die gegevens onjuist zijn. Zo heeft verweerster onjuiste informatie verstrekt aan verscheidene gerechtelijke instanties en een mediationverslag, althans een deel daarvan, aan het Gerechtshof Den Haag gezonden.

3.2 Ter toelichting heeft klager het volgende gesteld. Verweerster heeft meermaals willens en wetens onjuiste zaken als feiten bij gerechtelijke instanties naar voren gebracht. De onjuiste beweringen van verweerster hebben grote gevolgen voor klager ten aanzien van de omgang met zijn twee minderjarige kinderen. Verweerster heeft over de periode 10 tot 14 december 2011 meerdere malen het volgende beweerd:

- klager zou in de periode 10 tot en met 14 december 2011 met zijn twee minderjarige kinderen ondergedoken hebben gezeten;

- klager zou op 12 en 13 december 2011 niet op zijn werk zijn verschenen;

- de politie zou klager op 14 december 2011 samen met de twee minderjarige kinderen hebben aangetroffen in een woning te Delft;

- klager zou tijdens de interventie van de politie op 14 december 2011 geweigerd hebben de deur te openen, waardoor de politie genoodzaakt was de deur te forceren en klagers twee minderjarige kinderen met geweld bij de klager weg te halen.

Deze beweringen zijn naar de mening van klager allemaal onjuist. Op het moment dat de kinderen uit de woning in Delft zijn gehaald op 14 december 2011 was klager aanwezig bij de Rechtbank Den Haag in verband met het kort geding dat klager tegen de Staat der Nederlanden (Centrale Autoriteit) aanhangig had gemaakt. Verweerster was bij die zitting ook aanwezig en kon dus weten dat klager niet in de woning aanwezig was op het moment dat de kinderen daar werden weggehaald. Voorts volgt uit het aanvullend verzoekschrift van 16 december 2013 van klager aan de rechtbank Den Haag en daarbij behorende producties dat klager niet aanwezig was bij de kinderen in de woning te Delft op 14 december 2011.

4 VERWEER

4.1 Verweerster betwist hetgeen klager heeft gesteld en heeft aangevoerd dat in het kader van de verdediging van de belangen van haar cliënte zij uit diende te gaan van de juistheid van de informatie en het bewijs dat door haar cliënte aan haar heeft verstrekt dan wel waren medegedeeld. Verweerster heeft erkend dat één pagina uit het mediationverslag bij het gerechtshof terecht is gekomen en dat op het moment dat zij hierop werd gewezen zij het gerechtshof en klagers advocaat ervan op de hoogte heeft gesteld en aan betrokkenen heeft laten weten dat deze pagina als niet ingediend diende te worden beschouwd.

5 BEOORDELING

5.1 Ter gelegenheid van de zitting heeft klager bevestigd dat zijn klacht met betrekking tot het overleggen van een bladzijde uit het mediationverslag als ingetrokken kan worden beschouwd.

5.2 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.3 Ten aanzien van de gebeurtenissen in de periode 10 tot en met 14 december 2011 leggen partijen tegenstrijdige verklaringen af. Uit de stukken kan echter worden opgemaakt dat klager op 9, 12 en 13 december 2011 per e-mail contact heeft gehad met zijn voormalige echtgenote. Onduidelijk is of de voormalige echtgenote van klager haar advocaat hierover heeft geïnformeerd.

5.4 Ten aanzien van de gebeurtenissen op 14 december 2011 volgt uit het proces-verbaal van 27 juni 2012 van A.W. van der Veen (productie 39 bij de klacht) dat de kinderen op 14 december 2011 in de middag in ieder geval na  half drie en voor half zeven uit de woning in Delft zijn gehaald. Ook valt uit het proces-verbaal op te maken dat klager ten tijde van de inval niet in de woning aanwezig was en onderweg was naar het Paleis van Justitie. Verweerster heeft ter gelegenheid van de zitting erkend dat zij slechts een gedeelte van de zitting op 14 december 2011 heeft bijgewoond. In ieder geval was verweerster er van op de hoogte althans had zij op de hoogte kunnen zijn dat klager ontkende bij de inval aanwezig te zijn geweest uit het aanvullend verzoekschrift dat is ingediend door de advocaat van klager op 16 januari 2013. Ook daarna heeft verweerster de gestelde onjuiste feitelijke gegevens blijven herhalen, onder meer in haar verweerschrift van 4 juni 2013. Ter gelegenheid van de zitting van de raad heeft verweerster gesteld dat zij het betreffende proces-verbaal van 27 juni 2012 pas in de klachtprocedure onder ogen zou hebben gekregen. Dit zou kunnen betekenen dat verweerster voornoemd aanvullend verzoekschrift van de advocaat van klager niet zou hebben gelezen en evenmin het betreffende als productie aangehechte proces-verbaal (productie 60), maar dat zij wel op de hoogte had kunnen zijn van de inhoud van dit proces-verbaal voordat de klacht werd ingediend.

 Het proces-verbaal bij het aanvullend verzoekschrift van klagers advocaat van 16 januari 2013. Gelet op de herhaalde expliciete ontkenning van klager over zijn aanwezigheid in Delft op 14 december 2012 had het op de weg van verweerster gelegen een nader onderzoek te doen naar de litigieuze feiten. Verweerster heeft dit niet gedaan en tot en met de behandeling ter zitting van de raad volhardt verweerster in de betreffende bestreden feiten. De klacht is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding alsmede het feit dat verweerster ter gelegenheid van de behandeling ter zitting de onjuistheid van haar handelen niet inziet, acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaar de klacht gegrond en legt aan verweerster de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl. Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl