ECLI:NL:TADRSGR:2015:183 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4518 / 14.103

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:183
Datum uitspraak: 20-04-2015
Datum publicatie: 04-08-2015
Zaaknummer(s): R. 4518 / 14.103
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klacht over kwaliteit dienstverlening. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de voorzitter. Verzet ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 november 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 8 mei 2014 met kenmerk K421 2013 bm/ab, door de raad ontvangen op 8 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 22 mei 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 mei 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 2 juni 2014 door de raad ontvangen op 4 juni 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2015 in aanwezigheid van verweerster en haar gemachtigde.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 2 juni 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klager heeft zich tot verweerster gewend in verband met zijn echtscheiding.

2.3 Op 1 juli 2013 heeft een eerste bespreking tussen klager en verweerster plaatsgevonden.

2.4 Verweerster heeft bij brief van 2 juli 2013 de door klager verstrekte opdracht, het uurtarief en de te regelen kwestie bevestigd.

2.5 Bij e-mailbericht van 2 juli 2013 heeft klager betwist dat sprake zou zijn van een verleende opdracht. Voorts heeft klager aangegeven het door verweerster gehanteerde uurtarief te hoog te vinden.

2.6 Verweerster heeft bij e-mailbericht van 8 juli 2013 gereageerd en gesteld dat wel sprake was van een opdracht, maar dat zij desondanks geen nota zou zenden voor de door haar reeds aan de zaak bestede tijd. Voorts heeft verweerster aangegeven dat als klager in de toekomst werkzaamheden van haar zou verlangen, zij bereid was haar uurtarief te verlagen.

2.7 Op 9 juli 2013 heeft klager opdracht verleend aan verweerster en is een uurtarief van € 185,- te vermeerderen met 6% kantoorkosten en btw overeengekomen. Verweerster heeft diezelfde dag het verzoekschrift voorlopige voorzieningen en het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 11 juli 2013 ingeschreven in de het huwelijksgoederenregister.

2.8 Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2013 is aan klager het voorlopig exclusief gebruik van de voormalige echtelijke woning toegekend en is een voorlopige bijdrage in het levensonderhoud van de echtgenote van klager vastgesteld van € 415,11 per maand. Uit deze beschikking volgt dat de rechtbank bij het vaststellen van de draagkracht van klager geen rekening heeft gehouden met de maandelijkse aflossing van een door hem op 24 juni 2013 afgesloten krediet, nu de noodzaak tot het aangaan van dat krediet door klager niet althans onvoldoende was aangetoond en met dit krediet geen huwelijkse schulden werden afgelost.

2.9 Verweerster heeft namens klager in het verzoek tot echtscheiding mede verzocht partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap van goederen. De (voormalige) echtgenote van klager heeft bij verweerschrift een tegenverzoek ingediend en de rechtbank verzocht de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen alsmede de wijze waarop deze verdeling zou moeten plaatsvinden.

2.10 Bij e-mail van 20 september 2013 heeft verweerster klager geïnformeerd dat de verweertermijn op de zelfstandige verzoeken zou verlopen op 2 oktober 2013. Voorts heeft verweerster aangegeven dat indien het niet mocht lukken om het verweerschrift tijdig gereed en compleet te krijgen, een aanhouding van vier weken kon worden verkregen voor het indienen van het verweerschrift.

2.11 Op 22 september 2013 heeft klager verweerster laten weten geen vertraging te wensen. Verweerster heeft hierop bij mail van 23 september 2013 gereageerd en gesteld dat het voor de uitkomst van klagers zaak het beste was om alles zoveel mogelijk in één keer bij de rechtbank aan te leveren.

2.12 Verweerster heeft vervolgens om aanhouding verzocht voor het indienen van het verweerschrift. Klager heeft hierover bij e-mail van 1 oktober 2013 zijn ongenoegen geuit.

2.13 Op 4 oktober 2013 heeft verweerster het concept verweerschrift aan klager toegezonden. Ter toelichting heeft verweerster klager de regels van het bewijsrecht in een procedure als de onderhavige uitgelegd.

2.14 Verweerster heeft klager bij e-mail van 8 oktober 2013 uitgenodigd om met alle gevraagde bewijsstukken langs te komen op haar kantoor.

2.15 Klager heeft op 8 oktober 2013 zijn ongenoegen geuit over de declaratie van verweerster van 7 oktober 2013. Hierop heeft verweerster uitgebreid gereageerd.

2.16 Bij e-mail van 9 oktober 2013 heeft klager de opdracht aan verweerster beëindigd.

2.17 Klager heeft op 25 oktober 2013 de door verweerster verzonden declaraties ter discussie gesteld. Klager heeft verweerster verzocht haar declaraties te matigen, bij gebreke waarvan klager de zaak zou voorleggen aan de Geschillencommissie Advocatuur.

2.18 Verweerster heeft klager bij e-mailbericht van 13 november 2013 laten weten niet bereid te zijn haar declaraties te matigen en de zaak voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur.

2.19 Klager heeft bij e-mail van 21 november 2013 bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij tekort is geschoten in de behartiging van klagers belangen.

3.2 Ter toelichting heeft klager gesteld dat zijn zaak door toedoen van verweerster vertraging heeft opgelopen door verlenging te vragen van de verweertermijn. Tevens heeft klager gesteld dat verweerster hem nooit heeft geïnformeerd over het feit dat de zaak complexer was dan vooraf door klager was ingeschat, waardoor verweerster meer uren aan zijn zaak heeft besteed. Klager had het gevoel dat verweerster tegenover hem stond in plaats van naast hem, doordat zij herhaaldelijk dezelfde vragen aan klager heeft gesteld ten aanzien van de sieraden van klagers echtgenote en een mogelijke bankrekening in Marokko. Klager kreeg het vermoeden dat verweerster hem niet geloofde. Ook is voor klager onduidelijk of verweerster in de voorlopige voorzieningenprocedure de door hem aangeleverde whatsapp berichten heeft overgelegd.

3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.