ECLI:NL:TADRSGR:2015:181 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4597/14.182

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:181
Datum uitspraak: 20-04-2015
Datum publicatie: 04-08-2015
Zaaknummer(s): R. 4597/14.182
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Niet binnen de termijn van twee weken ingesteld. Termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Verzet niet ontvankelijk.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 maart 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 18 augustus 2014 met kenmerk K194 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 18 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 26 augustus 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 augustus 2014 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 10 september 2014, per fax verzonden op 11 september 2014 en door de raad ontvangen op 11 september 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2015 in aanwezigheid van verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster ontvangen op 11 september 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft drie zaken voor klaagster behandeld op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft drie declaraties aan klaagster doen toekomen ter zake de door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdragen.

2.3 Klaagster beschikte over een rechtsbijstandverzekering.

2.4 Bij brief van 28 maart 2013 heeft klaagster verweerder geschreven dat zij bij het eerste gesprek met verweerders secretaresse heeft aangegeven dat  een van de zaken (een EHRM zaak) op basis van een toevoeging diende te worden behandeld omdat erfrechtkwesties buiten de rechtsbijstandverzekering zouden vallen.

2.5 Klaagster heeft zich naderhand op het standpunt gesteld dat verweerder de eigen bijdrage bij haar rechtsbijstandverzekering diende te declareren.

2.6 Bij brieven van 30 augustus en 8 oktober 2013 heeft verweerder klaagster verzocht over te gaan tot betaling van de opgelegde eigen bijdragen. Voorts heeft verweerder klaagster bericht dat, indien zij van mening is dat een zaak onder haar rechtsbijstandverzekering valt, zij zelf contact dient op te nemen met haar rechtsbijstandsverzekeraar. Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat de eventuele weigering door de rechtsbijstandsverzekering om de werkzaamheden van verweerder te vergoeden, niet voor zijn rekening komt.

2.7 Op 27 januari en 13 februari 2014 heeft verweerder klaagster gesommeerd tot betaling van zijn declaraties ad € 180,-- over te gaan.

2.8 Klaagster heeft twee van de drie declaraties voldaan.

2.9 Bij brief van 2 maart 2014 heeft klaagster de bemiddeling ingeroepen van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden en heeft vervolgens een klacht tegen verweerder ingediend.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij onnodig een toevoeging heeft aangevraagd;

b) hij heeft geweigerd de door klaagster bestede tijd aan het regelen van de betalingen van twee eigen bijdragen te compenseren. Verweerder zou een onjuist IBAN nummer aan klaagster hebben doorgegeven en hiervoor geen excuus hebben aangeboden.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat zij zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Ingevolge artikel 46h Advocatenwet kan de klager binnen veertien dagen na de verzending van de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline.

4.3 De beslissing van de voorzitter is blijkens het dossier aangetekend aan klaagster verzonden op 27 augustus 2014. In die brief is klaagster er op  gewezen dat zij, indien zij zich met de beslissing niet kon verenigen, daartegen binnen veertien dagen na dagtekening van die brief, schriftelijk verzet kon aantekenen bij de raad aan het in die brief vermelde adres. Daarbij is tevens vermeld dat de eerste dag van de termijn van veertien dagen de dag is volgend op de dag van verzending van het afschrift en dat het verzetschrift uiterlijk op de 14e dag in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad. Aan het slot van de beslissing van de voorzitter is eveneens vermeld dat binnen veertien dagen na de verzending van de uitspraak verzet kan worden ingesteld, waarbij eveneens uitdrukkelijk is vermeld dat een verzetschrift uiterlijk op de veertiende dag na die verzending in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad.

4.4 Blijkens de stukken is het verzetschrift van klaagster ontvangen op 11 september 2014. Het verzet is derhalve niet ingesteld binnen de vorenbedoelde termijn van veertien dagen. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk, waarbij de raad opmerkt dat bij de behandeling van het verzet niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel ten aanzien van de ontvankelijkheid nopen.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.