ECLI:NL:TADRSGR:2015:173 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4758/15.68

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:173
Datum uitspraak: 30-04-2015
Datum publicatie: 04-08-2015
Zaaknummer(s): R. 4758/15.68
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken. Noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerder zich in zijn functie als deken aan een handelwijze schuldig heeft gemaakt die tot het oordeel zou moeten leiden dat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Het is aan verweerder om te beoordelen of er aanleiding is om nadere maatregelen te nemen naar aanleiding van tegen bepaalde advocaten ingediende klachten. Een deken is niet bevoegd advocaten te schorsen dan wel te schrappen. Klacht kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van 9 april 2015 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag met kenmerk K326 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 10 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Op 12 oktober 2014 heeft klager een klacht ingediend bij de deken te Rotterdam tegen kantoor X.

1.3 Bij brief van 31 oktober 2014 heeft kantoor X. zich uitgelaten over de klacht van klager.

1.4 Bij e-mail van 16 november 2014 heeft klager hierop gereageerd.

1.5 Bij brief van 16 november 2014 heeft klager zich bij de Raad van Discipline beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder klaagt klager over de wijze waarop verweerder zijn klachten tegen een Rotterdams advocatenkantoor heeft onderzocht en afgehandeld. Klager heeft verweerder diverse klachten gestuurd met het verzoek deze in behandeling te nemen en voorts nader onderzoek te doen naar personeelsleden van het betreffende kantoor. Bovendien heeft klager verweerder verzocht de betreffende advocaten op non-actief te stellen. Nu verweerder aan de verzoeken van klager geen gehoor heeft gegeven, is klager van mening dat verweerder zich niet op een goede manier van zijn taken kwijt, door niet het zelfreinigende vermogen van de beroepsgroep te handhaven. De klacht is volgens klager bedoeld om verweerder “in beweging te krijgen” waarbij klager denkt aan schorsing of schrapping van de betrokken advocaten tegen wie hij klachten heeft ingediend.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat de tuchtrechtelijke controle op zijn functioneren als deken terughoudend moet worden uitgevoerd, vanwege de beleidsvrijheid die een deken heeft bij de uitoefening van zijn functie en het vervullen van zijn taken. Alleen wanneer hij daarbij zijn taken zodanig verwaarloost of zich zodanig misdraagt dat hij daarmee niet meer handelt zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt, zou sprake kunnen zijn van een gegronde tuchtklacht. Daarvan is echter volgens verweerder geen sprake. Het enkele feit dat hij geen gehoor heeft gegeven aan klagers verzoek om de partners van het betrokken advocatenkantoor hangende een tuchtrechtelijk onderzoek te schorsen, waartoe hij overigens als deken geen bevoegdheid heeft, maakt niet dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Verweerder is en was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.3 In het onderhavige geval is noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerder zich in zijn functie als deken aan een handelwijze schuldig heeft gemaakt die tot het oordeel zou moeten leiden dat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

4.4 Het is aan verweerder om te beoordelen of er aanleiding is om nadere maatregelen te nemen naar aanleiding van tegen bepaalde advocaten ingediende klachten. Een deken is niet bevoegd advocaten te schorsen dan wel te schrappen. Deze bevoegdheid komt krachtens de wet exclusief toe aan de Raad en/of het Hof van Discipline. De deken kan evenmin worden verweten dat hij daartoe niet het initiatief genomen heeft door een spoedprocedure bij de Raad van Discipline aanhangig te maken. Verder kan niet worden vastgesteld dat verweerder bij de behandeling van klagers klachten in strijd heeft gehandeld met de leidraad dekenale klachtbehandeling. Evenmin kan worden vastgesteld dat er aanleiding was voor verweerder om klagers klacht op een andere wijze te behandelen dan andere klachten.

4.5 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 30 april 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.