ECLI:NL:TADRSGR:2015:164 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4770/15.80

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:164
Datum uitspraak: 26-05-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): R. 4770/15.80
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Aartikel 12 van de Verordening Vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur. Het negatieve cassatieadvies van verweerder komt niet onjuist of onredelijk voor. Klager heeft geen, althans onvoldoende redenen of omstandigheden gesteld, waaruit blijkt dat het door verweerder gegeven advies onjuist of in strijd is met hetgeen een redelijk bekwaam advocaat in deze zaak zou kunnen of behoren te adviseren, noch is dat op andere wijze gebleken. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat het klager na het negatieve cassatieadvies van verweerder vrij stond een andere cassatieadvocaat te vragen voor een second opinion. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 29 april 2015 met kenmerk K023 2015 bm/ab, door de raad ontvangen op 30 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager op 8 mei 2014 negatief geadviseerd aangaande de mogelijkheid van het instellen van cassatieberoep tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 februari 2014.

1.3 Klager heeft bij e-mail van 9 mei 2014 verweerder verzocht zijn cassatieadvies te herzien.

1.4 Bij e-mail van 9 mei 2014 heeft verweerder klager bericht zijn cassatieadvies niet te herzien.

1.5 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat het door verweerder gegeven cassatieadvies ondermaats is, nu het advies in klagers ogen gebaseerd is op een onjuiste toepassing van wetgeving, een verkeerde inschatting van de feitelijke situatie en een juridische en feitelijke onderbouwing ontbreekt. 

3 VERWEER

3.1 Verweerder is van mening dat hij bij het geven van zijn cassatieadvies inhoudelijk op juiste wijze heeft geadviseerd. Hij ziet dan ook niet in wat daar klachtwaardig aan is. Dat klager het niet eens is met zijn advies moge zo zijn, maar dit betekent volgens verweerder niet dat hij toerekenbaar tekort geschoten is of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder is van mening dat een advocaat in cassatiezaken geen cassatie hoeft in te stellen als hij daarvoor geen gronden aanwezig acht. Verweerder heeft gesteld dat hij, in tegenstelling tot wat klager beweert, wel gereageerd heeft op klagers e-mails.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op de inhoudelijke kwaliteit van de door verweerder verrichte werkzaamheden. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft het tuchtrecht mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal hierbij rekening dienen te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover informeren. De cliënt dient er door de advocaat op gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

4.2 Uit de stukken blijkt dat verweerder klager op 8 mei 2014 negatief heeft geadviseerd omtrent het instellen van cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 februari 2014. Klager is van mening dat het advies van verweerder ondermaats is, nu het advies in zijn ogen gebaseerd is op een onjuiste toepassing van wetgeving, een verkeerde inschatting van de feitelijke situatie en een juridische en feitelijke onderbouwing ontbreekt. Klager is van mening dat verweerder cassatie voor hem had moeten instellen.

4.3 Op grond van artikel 12 van de Verordening Vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur mag een cassatieadvocaat geen cassatieberoep instellen zonder dat een cliënt over, onder meer, de kansen is geadviseerd. Dit om te voorkomen dat cassatie wordt ingesteld op ontoereikende gronden. Dat verweerder, nadat hij klager geadviseerd heeft omtrent het instellen van cassatie, heeft geweigerd cassatie voor klager in te stellen is niet  tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een advocaat is in relatie tot zijn cliënt dominus litis, hetgeen betekent dat de advocaat volledige verantwoording draagt voor de behandeling van de zaak. In het verlengde hiervan is het dan ook aan de advocaat te bepalen of hij een zaak wenst aan te nemen. Een advocaat kan niet worden verplicht een cliënt bij te staan in een “kansloze zaak”. Gelet hierop stond het verweerder vrij – na het geven van een negatief cassatieadvies – geen cassatie in stellen.

4.4 Het advies van verweerder komt niet onjuist of onredelijk voor. Klager heeft geen, althans onvoldoende redenen of omstandigheden gesteld, waaruit blijkt dat het door verweerder gegeven advies onjuist of in strijd is met hetgeen een redelijk bekwaam advocaat in deze zaak zou kunnen of behoren te adviseren, noch is dat op andere wijze gebleken.

4.5 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat het klager na het negatieve cassatieadvies van verweerder vrij stond een andere cassatieadvocaat te vragen voor een second opinion. Aangezien de termijn voor het instellen van cassatie op 18 mei 2014 verliep en verweerder klager op 8 mei 2014 had geadviseerd, was hiertoe voor klager voldoende gelegenheid. Klager heeft hier kennelijk niet voor gekozen.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 26 mei 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.  

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.