ECLI:NL:TADRSGR:2015:153 Raad van Discipline 's-Gravenhage R 4779/15.89

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:153
Datum uitspraak: 28-05-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): R 4779/15.89
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder in hoedanigheid van klagers wederpartij. Het staat verweerder vrij om (tot op zekere hoogte) bepaalde mededelingen als bedreigend te ervaren en dat in het kader van een procedure tussen klager en verweerder te stellen. Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klacht kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 7 mei 2015 met kenmerk R 2015/43 rm, door de raad ontvangen op 8 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in verschillende procedures tegen zijn voormalige franchisegever.

1.3 Verweerder heeft in het najaar van 2013 aangegeven dat zijns inziens sprake is van een vertrouwensbreuk, waarna hij zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd.

1.4 Klager heeft vervolgens het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld.

1.5 Inzake deze aansprakelijkstelling, alsmede andere kwesties, wordt het kantoor, althans verweerder, bijgestaan door mr. M, advocaat te Amsterdam.

1.6 In de procedure omtrent de aansprakelijkheid heeft mr. M. namens verweerder op 25 februari 2015 een conclusie van antwoord genomen.

1.7 Klager heeft ook eerder twee klachten tegen verweerder ingediend. Deze klachten zijn eveneens ter beoordeling aan de Raad van Discipline voorgelegd.

1.8 Klager heeft nadien nog drie klachten tegen verweerder en zijn kantoorgenoten ingediend. Ook deze klachten zijn inmiddels ter beoordeling aan de Raad van Discipline voorgelegd.

1.9 Bij e-mail van 27 februari 2015 heeft klager zich opnieuw bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:

a. hij hem in de conclusie van antwoord heeft beschuldigd van een voorval betreffende klagers voormalige franchisegever, terwijl verweerder weet dat dit onwaar is;

b. ten onrechte in de conclusie van antwoord is gesteld dat klager verweerder heeft bedreigd;

c. de tegen klager ingestelde vordering slechts een poging is om geld afhandig te maken, waarvan sprake is van een kwestie van flessentrekkerij en/of “een samenweefsel van verdichtingen”.

3 VERWEER

3.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerder heeft gesteld dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist en dat sprake is van een onjuiste lezing van de conclusie. In deze conclusie is volgens verweerder slechts opgemerkt dat klagers franchisegever hem van dit voorval heeft beschuldigd en dat de rechter in eerste aanleg mede daarom reden heeft gezien om de franchiseovereenkomst te ontbinden. “Vanuit mijn hoedanigheid van advocaat heb ik tegen die stellingen namens klager (red.) in zijn opdracht verweer gevoerd, op de wijze zoals klager (red.) verwoordt. (…) De stelling van klager (red.) dat ik zou weten dat dat onwaar is, kan ik bevestigen, noch ontkennen, nu ik bij het betreffende voorval niet aanwezig ben geweest. In de conclusie wordt aldus slechts een weergave gegevens van de stellingen van de wederpartij en het vonnis van de rechtbank.”.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

Verweerder heeft gesteld dat in de conclusie is aangegeven dat klagers handelwijze jegens verweerder door verweerder als bedreigend is ervaren. Het is aan verweerder als ontvanger van de boodschap om een door klager geuite mededeling al dan niet al bedreigend te ervaren. Verweerder heeft voorts gesteld dat klager reeds eerder hierover heeft geklaagd. Volledigheidshalve geeft verweerder aan dat klager geen enkele reden had zich tot zijn privéwoning te wenden. Ten aanzien van klagers stelling dat de vennootschap destijds gevestigd was op dit adres, heeft verweerder gesteld dat deze altijd in Rotterdam gevestigd is geweest.

3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c

Ten aanzien van klagers verwijt omtrent de tegenvordering stelt verweerder dat uit de conclusie van antwoord blijkt dat juist geen tegenvordering is ingesteld, zodat deze klacht feitelijke grondslag mist. Voor wat betreft de flessentrekkerij en/of een samenweefsel van verdichtingen, merkt verweerder op dat hij niet weet wat hiermee wordt bedoeld, maar dat dit deel van de klacht ook niet wordt onderbouwd.

4 BEOORDELING

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerder is in deze kwestie klagers wederpartij. Ook dan blijft het advocatentuchtrecht van toepassing. Echter in een dergelijk geval wordt getoetst aan de beperkte maatstaf of door de betreffende gedragingen het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Uit de overgelegde conclusie van antwoord blijkt niet dat verweerder klager heeft beschuldigd van het betreffende voorval, maar enkel dat hij heeft aangegeven dat klagers voormalige franchisegever hem hiervan heeft beschuldigd. Dit verwijt mist daarom feitelijke grondslag, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

Dit klachtonderdeel ziet op de melding van de gestelde bedreiging in de conclusie van antwoord en niet op eerdere meldingen in e-mails. Dit onderdeel betreft aldus geen herhaalde klacht. Het staat verweerder echter vrij om (tot op zekere hoogte) bepaalde mededelingen als bedreigend te ervaren en dat in het kader van een procedure tussen klager en verweerder te stellen. Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c

Uit de conclusie van antwoord volgt niet dat verweerder een eis in reconventie heeft ingesteld. Klager heeft dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd, zodat ook dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist.

4.4 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 28 mei 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.