ECLI:NL:TADRSGR:2015:149 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4753/15.63

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:149
Datum uitspraak: 08-06-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): R. 4753/15.63
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat in zijn hoedanigheid van oud deken. Verzet niet-ontvankelijk nu klaagster haar verzet te laat heeft ingesteld. Oude Advocatenwet van toepassing.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 april 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 maart 2015 met kenmerk K114 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 26 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 24 april 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klachtonderdelen 1 tot en met 10 geheel en klachtonderdeel 11 gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen 12 en 13 geheel en klachtonderdeel 11 gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op  28 april 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 15 mei 2015, door de raad ontvangen op 15 mei 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 De ontvankelijkheid van het verzet is behandeld ter zitting van 1 juni 2015 van de raad in afwezigheid van klaagster en verweerder. Aan partijen is vooraf bericht dat de ontvankelijkheid van het verzet zou worden behandeld.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 15 mei 2015.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster is als vereffenaar opgetreden in de nalatenschap van de heer V. in de periode 2007-2008.

2.3 Daarna is klaagster nog enige tijd opgetreden als vereffenaar van twee besloten vennootschappen uit die nalatenschap.

2.4 Verweerders voorganger heeft met betrekking tot de handelwijze van klaagster in 2008 een dekenklacht tegen haar ingediend, waarvan de behandeling is aangehouden tot in 2010.

2.5 Verweerder was deken van oktober 2009 tot oktober 2011. Verweerder heeft de behandeling van de dekenklacht en diverse andere klachten tegen klaagster overgenomen.

2.6 Er is onder andere tegen verweerster geklaagd door twee erfgenamen in voornoemde nalatenschap. Deze klachten hadden betrekking op de stelling dat klaagster geld uit de nalatenschap van de heer V. zonder hun toestemming gebruikte voor betalingen aan zichzelf en haar advocaat.

2.7 Bij brief van 27 april 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

1.

a. niet voortvarend de klacht van mevrouw A. tegen klaagster in haar hoedanigheid van vereffenaar ter hand heeft genomen;

b. in strijd met de dwingendrechtelijke verplichting geen bemiddelings-gesprek heeft gevoerd met mevrouw A en klaagster;

c. heeft nagelaten mevrouw A met haar klacht te verwijzen naar de Rechter-Commissaris, terwijl verweerder mevrouw V. naar aanleiding van een latere klacht van haar tegen de Belgische advocaat mr. F. in zijn hoedanigheid van vereffenaar wel naar de Rechter-Commissaris heeft verwezen;

2.

a. in strijd met de dwingendrechtelijke verplichting geen bemiddelingsgesprek heeft gehouden naar aanleiding van een klacht van mevrouw V. tegen klaagster in december 2009;

b. mevrouw V. met haar klacht niet heeft verwezen naar de Rechter-Commissaris, terwijl hij haar naar aanleiding van haar klacht tegen mr. F. wel naar de Rechter-Commissaris heeft verwezen;

3. 

a. correspondentie van mr. F., waarin hij meedeelt voornemens te zijn jegens klaagster te gaan procederen om honorarium terug te vorderen, ten onrechte als klacht in behandeling heeft genomen;

b. mr. F. niet heeft doorverwezen naar de Rechter-Commissaris;

4. 

a. in de klachtzaken van mevrouw A., mevrouw V. en mr. F. de bezwaren van deze klagers heeft opgeblazen om klaagster (ten onrechte) veel werk te bezorgen, waardoor haar praktijk ontregeld is geraakt;

b. klagers niet heeft verwezen naar de Rechter-Commissaris;

c. de klachten niet heeft samengevoegd;

5. 

a. met betrekking tot de ambtshalve klacht van verweerders voorganger op 10 april 2010 de behandeling ter zitting geen doorgang heeft laten vinden en een aanhouding bij de Raad van Discipline heeft bewerkstelligd van anderhalf jaar;

b. tijdens een tuchtrechtprocedure de klacht heeft proberen aan te vullen, terwijl verweerder weet dat dat niet is toegestaan;

6. 

a. naar aanleiding van een door mevrouw A. en mevrouw V. ingediende klacht tegen mr F. heeft geweigerd een bemiddelingsgesprek te houden met een zekere P.F.;

b. heeft geweigerd de klachten van de erven tegen mr. F. in behandeling te nemen met aanzienlijke schade voor de erven tot gevolg;

7. 

a. naar aanleiding van een onderzoek van een accountant, de heer B, naar klaagsters administratie, deze heer B. heeft gemanipuleerd;

b. en onder druk heeft gezet;

c. de heer B. heeft laten weten dat een negatief onderzoeksresultaat koren op de molen van verweerder zou zijn;

8.

a. ten onrechte na drie jaar een tweede ambtshalve klacht wegens overtreding van de boekhoudverordening tegen klaagster heeft ingediend naar aanleiding van het onderzoek van de heer B.;

b. ten onrechte de feiten, die al sinds 2007 bekend waren, heeft opgeblazen;

c. na drie jaar voorbereiding heeft aangedrongen op een behandeling ter zitting op zeer korte termijn (3 weken), waardoor klaagster weinig voorbereidingstijd had;

9. ten onrechte klaagsters advocaat, mr. K., heeft beschuldigd van de behartiging van tegenstrijdige belangen en haar onder druk heeft gezet om de bijstand aan klaagster te staken;

10. ten onrechte klaagsters vraag naar een andere advocaat niet als een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ex art. 13 Advocatenwet in behandeling heeft genomen, waardoor klaagster geen beklag heeft kunnen instellen bij het Hof van Discipline tegen de mededeling van verweerder dat hij niemand wist;

11. ten onrechte een klacht van de erven tegen mr. F. niet in behandeling heeft genomen en met een bevriende advocaat vriendjespolitiek heeft bedreven met als resultaat dat de bevriende advocaat geen stappen tegen mr. F. heeft ondernomen;

12. ten onrechte een klacht van een zekere L. tegen klaagster in behandeling heeft genomen, terwijl die klacht volgens klaagsters interne klachtenprocedure afgehandeld had moeten worden;

13. de rechtbank heeft misleid in procedures tussen klaagster en verweerder en de voorganger van verweerder; 

GRONDEN VAN HET VERZET

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat tot de dag van de uitspraak van het Hof van Discipline op 6 februari 2012 niet duidelijk was of de V-klachten en de ambtshalve klacht van mr. C al dan niet gegrond zouden zijn.

4. BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De Raad stelt vast dat klaagster te laat haar verzet heeft ingesteld nu op 28 april 2015 de voorzittersbeslissing aan klaagster is gezonden en eerst op 15 mei 2015 haar verzetschrift door de griffie is ontvangen. De stelling van klaagster dat haar verzet desalniettemin binnen de termijn zou zijn met een beroep op de toepasselijkheid van de nieuwe Advocatenwet is onjuist. De klacht van klaagster is ingediend op 27 april 2014, derhalve ruimschoots voor de inwerkingtreding van de Nieuwe Advocatenwet per 1 januari 2015. Op basis van art. IVa van de Wet Positie en Toezicht op de Advocatuur volgt dat op deze klacht de oude Advocatenwet van toepassing is. Art. 46a van de Advocatenwet bepaalt dat een verzettermijn van 14 dagen na de verzending van de beslissing van toepassing is.

4.3 Gelet op het vorenstaande komt de raad tot het oordeel dat het verzet van klaagster wegens overschrijding van de termijn en het ontbreken van een verschoonbare reden daartoe niet-ontvankelijk is.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.