ECLI:NL:TADRSGR:2015:138 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4609/14.194

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:138
Datum uitspraak: 18-05-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): R. 4609/14.194
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. De raad onderschrijft de beoordeling van de voorzitter. Het verzet is ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 23 juli 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 20 augustus 2014 met kenmerk R.2014/73, door de raad ontvangen op 21 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 4 september 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 5 september 2014 is verzonden aan partijen.

1.4 Bij brief abusievelijk gedateerd 29 juli 2014, door de raad ontvangen op 18 september 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 maart 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerster met haar gemachtigde mr. M., advocaat te Rotterdam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 29 juli 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in de periode van 2008 tot en met 2011 en verband met een ambtshalve dekenklacht die tegen klaagster was ingediend.

2.3 In oktober 2011 is de opdrachtrelatie tussen klaagster en verweerster geëindigd.

2.4 Klaagster heeft op enig moment een van de leden van de Raad van Discipline gewraakt. Het wrakingsverzoek werd op 10 oktober 2011 ter zitting van de Raad van Discipline behandeld.

2.5 Verweerster heeft die zitting niet bijgewoond. Zij had klaagster op 7 oktober 2011 bericht:  

“Ik constateer op basis van de recente ontwikkelingen en met name die van woensdag jl. dat er op dit moment een onvoldoende vertrouwensbasis tussen jou en mij bestaat om jouw belangen optimaal en verantwoord als advocaat tijdens de zitting maandagochtend a.s. te behartigen.”.

2.6 Bij faxbrief van 23 juli 2014 met bijlagen heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster, dat zij:

a) zich op het allerlaatste moment heeft teruggetrokken als haar advocaat. Op maandag 10 oktober 2011 vond een zitting plaats bij de Raad van Discipline te Den Haag, waarop het wrakingsverzoek van klaagster werd behandeld. Op 7 oktober 2011 heeft verweerster zich teruggetrokken als advocaat van klaagster;

b) voor klaagster heeft verzwegen dat zij werkzaamheden verrichtte voor kantoor H, het kantoor van de toenmalige deken mr. C. Verweerster heeft daarmee, zo verwoordt klaagster “mogelijk niet optimaal en onafhankelijk” voor haar gewerkt. Klaagster wil uitgezocht hebben hoe de contacten tussen verweerster en de toenmalige deken zijn verlopen. Dit zou “desnodig door middel van een boekenonderzoek naar ontvangen gelden door mr. K. (red.) van H. (red.)” dienen plaats te vinden.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, een herhaling in van het in het kader van het dekenonderzoek gestelde.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.

4.3 De Raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne.

Hetgeen klaagster in het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

4.4 Het verzet is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.G. Colombijn-Broersma, mr. R. de Haan en mr. J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.