ECLI:NL:TADRSGR:2015:134 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4791/15.101

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:134
Datum uitspraak: 05-06-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): R. 4791/15.101
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Op basis van de stukken kunnen de door klager aan verweersters adres verweten gedragingen niet worden vastgesteld. Verweerster heeft het standpunt van haar cliënte in de faxbrief verwoord. Dat klager zich aan de inhoud daarvan heeft gestoord is duidelijk, doch verweerster heeft de grenzen van de haar toekomende vrijheid hiermee niet overschreden. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij weet of zou moeten weten dat deze onjuist zijn. In een dergelijke procedure staat het standpunt van de ene partij doorgaans lijnrecht tegenover het standpunt van de andere partij. Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 27 mei 2015 met kenmerk K015 2015 bm/sh, door de raad ontvangen op 27 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster behartigt sinds juni 2013 de belangen van klagers echtgenote in het kader van echtscheidingsprocedure.

1.3 Op 12 februari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking voorlopige voorzieningen gegeven.

1.4 Op 6 maart 2014 heeft verweerster een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvorderingen bij de Rechtbank Den Haag ingediend.

1.5 Daarop heeft klager op 3 juni 2014 een verweerschrift echtscheiding, tevens zelfstandige verzoeken ingediend.

1.6 Verweerster heeft op 5 juni 2014 een verzoekschrift tot verkrijging van vervangende toestemming voor een vakantie van 8 tot en met 25 juli 2014 bij de Rechtbank Den Haag ingediend.

1.7 Daarop heeft klager op 24 juni 2014 een verweerschrift vervangende toestemming vakantie, tevens houdende zelfstandige verzoeken bij de Rechtbank Den Haag ingediend.

1.8 Op 27 juni 2014 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden, waarna de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2014 in het laatste geschil een beschikking heeft afgegeven.

1.9 Op 5 september 2014 heeft verweerster een verzoekschrift bij de rechtbank Den Haag ingediend, tot het verlenen van vervangende toestemming ten behoeve van reizen naar Finland met de minderjarige kinderen van partijen.

1.10 Op 25 september 2014 heeft de Rechtbank Den Haag dit verzoek toegewezen.

1.11 Bij faxbrief van 18 november 2014 heeft verweerster de advocaat van klager verzocht te reageren met betrekking tot het ouderschapsplan, de vakantie naar Finland en de verjaardag van een van de minderjarige kinderen.

1.12 Bij brief van 12 januari 2015 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster, dat zij:

a. in haar faxbrief van 18 november 2014 feiten heeft vermeld waarvan zij weet of had moeten weten dat deze niet juist zijn. Het betreft de mededelingen van verweerster over een vermeend incident dat zich 25 jaar geleden zou hebben afgespeeld en dat door klager zou zijn opgerakeld in een gesprek met zijn voormalige partner, welk gesprek klager kennelijk heeft opgenomen;

b. in strijd met de waarheid aan klagers advocaat heeft geschreven dat de omgangsregeling conform de wensen van klager zou zijn opgesteld. Dat is naar de mening van klager een leugen, aangezien dat in het geheel niet zo zou zijn afgesproken en het plan nagenoeg geheel zonder klagers medewerking is opgesteld;

c. zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door in haar brief aan klagers advocaat te vermelden dat klager heimelijk opnames zou hebben gemaakt en mensen zou beschuldigen van incest en dat klager bovendien niet zou willen meewerken aan het opstellen van een ouderschapsplan.

Klager licht zijn standpunten uitgebreid toe en geeft te kennen dat verweerster op zijn minst genomen verplicht zou moeten worden een excuusbrief aan hem te zenden, nu zij zich schuldig heeft gemaakt aan leugens en laster.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft gesteld dat klager voor de tweede maal in korte tijd een klacht tegen haar indient. Klaagster heeft de indruk dat klager, door verweerster persoonlijk te attaqueren, tracht de bijstand aan haar cliënte te ondermijnen. Naar de mening van verweerster dient klagers klacht wegens schending van het zogenoemde ne bis in idem-beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.2 Ten aanzien van het feit dat verweerster klagers insinuaties heeft geïnterpreteerd als een mogelijke beschuldiging van incest, beweerdelijk gepleegd door de vriend van de moeder van haar cliënte 25 jaar geleden, meent verweerster dat klager daar alle aanleiding toe heeft gegeven. Dit vloeit naar haar mening voort uit de wijze waarop klager van dit “incident” melding heeft gemaakt bij de Rechtbank en kennelijk ook bij derden, blijkens de e-mail die klager daarover aan diverse geadresseerden heeft gestuurd. Verweerster acht de wijze waarop zij heeft gereageerd in een brief aan klagers advocaat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.3 Ten aanzien van haar mededeling over de verdeling van zorg (omgangsregeling) heeft verweerster gesteld dat zij in haar brief slechts melding heeft gemaakt van de verdeling van de kerstvakantie, niet van alle vakanties. Bij het opstellen van het ouderschapsplan is verweerder niet betrokken geweest, dit is met de mediator besproken. De klacht mist om die reden feitelijke grondslag.

3.4 Ten slotte betwist verweerster dat zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klager heeft een gesprek met haar cliënte ongevraagd opgenomen en heeft deze opname aan meerdere personen toegezonden, voorzien van een transcriptie. Daarmee is komen vast te staan dat klager heimelijke opnames heeft gemaakt. Daarin suggereert klager dat van incest sprake zou zijn geweest. Vaststaat dat klager het ouderschapsplan niet heeft willen ondertekenen. Verweerster acht haar mededelingen daarover dan ook niet onnodig grievend.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen a tot en met c gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen.

4.2 Klager is ontvankelijk in zijn klacht, nu hij klaagt over een ander feitencomplex dan in zijn vorige klacht.

4.3 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Op basis van de stukken kunnen de door klager aan verweersters adres verweten gedragingen niet worden vastgesteld. Verweerster heeft het standpunt van haar cliënte in de betreffende faxbrief verwoord. Dat klager zich aan de inhoud daarvan heeft gestoord is duidelijk, doch verweerster heeft de grenzen van de haar toekomende vrijheid hiermee niet overschreden. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij weet of zou moeten weten dat deze onjuist zijn. In een dergelijke procedure staat het standpunt van de ene partij doorgaans lijnrecht tegenover het standpunt van de andere partij. Dat maakt evenwel niet dat het de advocaat niet vrij zou staan het standpunt van haar cliënte weer te geven. Tenslotte is de voorzitter van oordeel dat de door verweerster gebezigde bewoordingen in haar faxbrief van 18 november 2014 niet onnodig grievend in tuchtrechtelijke zin zijn. Tegen de achtergrond van de door verweerster – niet betwiste – gestelde situatie waren de gebezigde kwalificaties niet ongepast, terwijl uit de teneur van bedoelde faxbrief voorts voldoende duidelijk blijkt dat verweerster daarin slechts het standpunt en de beleving van haar cliënte verwoordt.

4.3 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 5 juni 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 juni 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.