ECLI:NL:TADRSGR:2015:129 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4786/15.96

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:129
Datum uitspraak: 17-06-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): R. 4786/15.96
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoorgenoot
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Nu de klacht is gericht tegen het kantoor waar mr. P werkzaam is, geldt dat klachten tegen een besloten vennootschap, dan wel haar bestuurder(s), slechts in bepaalde gevallen ontvankelijk zijn, namelijk wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig. Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang getroffen is of kan worden. De wijze waarop de samenwerking tussen verweerder sub b en mr. P is vormgegeven en de wijze waarop verweerder sub b deelneemt aan het handelsverkeer is hooguit een zaak van algemeen belang. Indien en voor zover de klacht is gericht tegen alle individuele advocaten werkzaam bij verweerder sub b is de klacht niet-ontvankelijk, nu het tuchtrecht is gericht op het handelen van individuele advocaat. Een advocaat is enkel verantwoordelijk voor zijn eigen gedragingen, niet voor die van een kantoorgenoot. Voor zover de klacht zou moeten worden beschouwd betrekking te hebben op mr. P dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens tijdsverloop. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 13 mei 2015 met kenmerk K207 2014 bm/sh, door de raad ontvangen op 18 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is vanaf 1990 cliënt bij mr. P van advocatenkantoor P.

1.3 In 2002 en 2004 is ten gunste van klager in privé een bedrag van € 551.280,46 ontvangen op de derdengeldenrekening van mr. P.

1.4 In 2007 is mr. P een samenwerkingsverband aangegaan met verweerder sub b.

1.5 Eind april 2014 heeft klager mr. P gevraagd opgave te doen van het bedrag dat nog op de derdengeldenrekening staat.

1.6 Mr. P heeft klager  te kennen gegeven dat er geen bedrag meer in depot staat.

1.7 Klager heeft verweerder sub a gevraagd onderzoek te doen naar de financiële afwikkeling van het depotbedrag door mr. P. Verweerder sub a heeft dit geweigerd vanwege het feit dat sprake is van een samenwerkingsverband en de werkzaamheden van mr. P en de financiële afwikkeling niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder sub b vallen.

1.8 Klager heeft verweerder sub b op 25 juni 2014 aansprakelijk gesteld en verzocht om de aansprakelijkstelling door te sturen aan verzekeraar.

1.9 Bij brief van 29 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder sub a dat hij:

a. zijn aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid voor de praktijk ontkent;

b. in strijd handelt met de door hemzelf van toepassing verklaarde algemene voorwaarden, door de verantwoordelijkheid te verleggen naar een individuele advocaat van verweerder sub b;

c. klachten niet in behandeling neemt op de wijze die wordt voorgeschreven in de algemene voorwaarden van verweerder sub b;

d. ondanks klagers uitdrukkelijk verzoek zijn aansprakelijkstelling niet doorstuurt aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar;

e. de handelsnaam van verweerder sub b in strijd met de handelsnaamwet gebruikt;

f. door de verzekering niet in te schakelen de zorgplicht schendt.

Klager heeft de deken tevens verzocht een financieel onderzoek in te stellen naar de Stichting Derdengelden Van der P., nu mr. P zonder klagers toestemming betalingen heeft verricht van de aan klager toebehorende gelden.

Klager verwijt verweerder sub b dat hij gebruik maakt van een voor cliënten of derden onduidelijk samenwerkingsverband.

3 VERWEER

3.1 Verweerder sub a heeft gesteld dat mr. P met ingang van 1 juli 2007 een samenwerkingsverband is aangegaan met de toenmalige maatschap van verweerder sub b. Deze maatschap is op enig moment ingebracht in de besloten vennootschap van verweerder sub b. Vanaf 1 juli 2007 is onder gezamenlijke naam doch voor eigen rekening en risico van mr. P de advocatenpraktijk voortgezet.

3.2 In juni 2014 heeft klager verweerder sub b benaderd over de Stichting Derdengelden van mr. P, welke stichting reeds is geliquideerd. Verweerder sub b heeft te kennen gegeven dat hij klager toen heeft geïnformeerd dat mr. P voor eigen rekening en risico de praktijk voert en dat klagers vraag overigens ook betrekking had op een kwestie van vóór het samenwerkingsverband van mr. P met verweerder sub b. Verweerder sub b heeft klager om die reden verzocht de kwestie met mr. P op te nemen.

3.3 Verweerder sub a is van mening dat klagers klacht om meerdere redenen niet-ontvankelijk is. Zo meent hij dat het in het tuchtrecht gaat om het handelen van een advocaat en niet om het handelen van de bestuurder van een advocatenvennootschap. Ook is verweerder sub a van mening dat klagers klacht niet-ontvankelijk is vanwege het tijdsverloop, nu klagers klacht ziet op afrekeningen uit 2002 en 2004.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.4 Dit onderdeel van de klacht is volgens verweerder sub a onjuist. De aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid is door verweerder sub b, dan wel door hem niet ontkend. Verweerder sub a is van mening dat een bestuurder, dan wel een vennootschap niet aansprakelijk en verantwoordelijk kan zijn voor de praktijkvoering van een advocaat vóór de ingangsdatum van een samenwerkingsverband.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.5 Van handelen in strijd met de algemene voorwaarden is wat verweerder sub a betreft geen sprake. Verweerder sub b heeft klager naar mr. P verwezen omdat het gewraakte handelen ziet op de periode van vóór het aangaan van het samenwerkingsverband. De algemene voorwaarden van verweerder sub b hebben geen terugwerkende kracht en zijn derhalve dan ook niet van toepassing op de opdracht die klager destijds aan mr. P heeft verstrekt.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.6 Verweerder sub a betwist dat hij klachten niet in behandeling zou hebben genomen. Hij heeft klager op 15 juli 2014 bericht dat zijn aanname dat de Stichting Derdengelden P onderdeel zou hebben uitgemaakt van de activiteiten van verweerder sub b en onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van verweerder sub b zou vallen onjuist is. Verweerder sub a heeft klager vervolgens geadviseerd de bemiddeling van de deken in te roepen, nu klager eerder had aangegeven dat hij de deken om bemiddeling zou vragen.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.7 Deze klacht is volgens verweerder sub a onterecht. Mr. P heeft de aansprakelijkstelling aan de verzekering gezonden, hetgeen klager op 11 juli 2014 is medegedeeld. Overigens is verweerder sub a van mening dat het geen tuchtrechtelijke verplichting is om een aansprakelijkstelling door te sturen.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.8 Er is volgens verweerder sub a geen strijd met de handelsnaamwet als advocaten onder gezamenlijke naam doch voor eigen rekening en risico samenwerken. Van misleiding is dan ook geen sprake.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

3.9 Verweerder sub a is van mening dat de aannames die klager doet niet zijn onderbouwd of gemotiveerd. Ook overigens zijn deze volgens verweerder sub a niet aan de orde.

3.10 Verweerder sub b heeft betwist gebruik te maken van een voor derden onduidelijk samenwerkingsverband.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De klacht ziet niet op het handelen van verweerder sub a in zijn hoedanigheid van advocaat, maar slechts in zijn hoedanigheid van bestuurder van verweerder sub b, omdat de klacht niet de praktijkuitoefening van verweerder sub a betreft. Ook bij het optreden van een advocaat in een andere hoedanigheid blijft het advocatentuchtrecht gelden, met dien verstande dat in het algemeen pas sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

4.3 Nu de klacht is gericht tegen het kantoor waar mr. P werkzaam is, geldt dat klachten tegen een besloten vennootschap, dan wel haar bestuurder(s), slechts in bepaalde gevallen ontvankelijk zijn, namelijk wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig.

4.4 Klager heeft onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake is. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder sub a, dan wel verweerder sub b is in ieder geval geen sprake om de uitsluitende reden dat een advocaat met wie verweerder sub b een samenwerkingsverband heeft mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld zou hebben. Van belang is of het kantoor zelf tekort is geschoten jegens klager.

4.5 Uit de stukken blijkt dat mr. P klagers aansprakelijkstelling heeft doorgezonden naar zijn aansprakelijkheidsverzekeraar en deze aldaar in behandeling is genomen. Dat vervolgens klagers claim door de verzekeraar van mr. P is afgewezen, omdat deze volgens hen niet onder de dekking valt, kan verweerders niet met succes tuchtrechtelijk worden verweten. Dat verweerder sub a klager naar mr. P heeft doorverwezen is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.6 Klager heeft geen feiten gesteld of aannemelijk gemaakt waardoor de tuchtrechter tot het oordeel zou kunnen komen dat verweerders zich op een wijze hebben gedragen die als klachtwaardig zou kunnen worden aangemerkt.

4.7 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De wijze waarop de samenwerking tussen verweerder sub b en mr. P is vormgegeven en de wijze waarop verweerder sub b deelneemt aan het handelsverkeer is hooguit een zaak van algemeen belang.

4.8 Indien en voor zover de klacht is gericht tegen alle individuele advocaten werkzaam bij verweerder sub b is de klacht niet-ontvankelijk, nu het tuchtrecht is gericht op het handelen van individuele advocaat. Een advocaat is enkel verantwoordelijk voor zijn eigen gedragingen, niet voor die van een kantoorgenoot.

4.9 Voor zover de klacht zou moeten worden beschouwd betrekking te hebben op mr. P dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens tijdsverloop. De in deze zaak toepasselijke Advocatenwet kent geen algemene termijn voor verval of verjaring van het klachtrecht. Het beginsel van rechtszekerheid brengt echter met zich mee dat een advocaat er van uit moet kunnen gaan dat een klacht over zijn verrichtingen binnen een redelijke termijn wordt ingediend. Welke termijn als redelijk wordt beschouwd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens bestendige jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt een termijn van drie jaar. De overzichten ten aanzien van de verrekening van de gelden van mr. P dateren uit 2002 en 2004. In dit geval wordt mr. P door het lange tijdsverloop in zijn verdediging belemmerd, terwijl niet of onvoldoende is gemotiveerd waarom de klacht niet eerder is ingediend.

4.10 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 17 juni 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.