ECLI:NL:TADRSGR:2015:127 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4777/15.87

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:127
Datum uitspraak: 03-06-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): R. 4777/15.87
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht betreffende de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid als deken. Dat verweerder heeft besloten klaagsters klacht door te verwijzen voor onderzoek naar een lid van de Raad van de Orde stond hem, gelet op het gestelde in artikel 46c lid 4 van de Advocatenwet vrij. Dat verweerder klaagsters e-mails niet als klachten in behandeling heeft genomen is niet klachtwaardig. Uit de e-mails kan niet worden afgeleid dat klaagster klachten had willen indienen. Een lid van de Raad van de Orde staat het vrij zich administratief te laten ondersteunen door de secretaresse van zijn eigen kantoor. Niet valt in te zien wat hier klachtwaardig aan is.   Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 6 mei 2015 met kenmerk K028 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 7 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster heeft bij e-mail van 7 januari 2014 verweerder verzocht, mr. K, advocaat te Amsterdam, aan te pakken.

1.3 Op 14 maart 2014 heeft klaagster verweerder verzocht onderzoek te doen naar mr. D, advocaat te Amsterdam, en om onderzoek te doen naar de diploma’s van advocaten en dekens.

1.4 Klaagster heeft op enig moment een klacht ingediend bij de Amsterdamse Orde van Advocaten tegen de landelijk deken, welke klacht is verwezen naar mr. H, toenmalig waarnemend deken en sinds de wetswijziging van 1 januari 2015 lid van de Raad van de Orde. Klaagster heeft op 7 november 2014 getracht mr. H te spreken, hetgeen niet is gelukt.

1.5 Tijdens een telefoongesprek op 17 december 2014 heeft verweerder klaagster te kennen gegeven dat hij de e-mails had ontvangen, maar er niets mee had gedaan.

1.6 Bij brief van 12 januari 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij klachtwaardig heeft gehandeld, omdat hij heeft geweigerd drie klachten van klaagster in behandeling te nemen.

2.2 Voorts vindt klaagster dat de taak van de klachtbehandeling met betrekking tot de klacht tegen de landelijk deken, bij de Amsterdamse Orde van Advocaten hoort te liggen, althans dat de secretariële ondersteuning door de Amsterdamse Orde moet worden verricht en niet door de secretaresse van mr. H, lid van de Raad van de Orde.

2.3 Klaagster meent dat verweerder niet zijn echte naam gebruikt.

 3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat het juist is dat klaagster hem op 7 januari 2014 en 14 maart 2014 e-mailberichten heeft gestuurd. Hij merkt daarbij op dat klaagsters e-mails niet specifiek aan hem waren gericht, maar aan een aantal geadresseerden. Aan de e-mails van 7 januari en 14 maart 2014 hing een reeks e-mails van klaagster aan andere partijen die volgens verweerder op geen enkele wijze raakten aan zijn toezichthoudende taak als deken. Verweerder heeft klaagsters e-mails aangemerkt als spontane suggesties om op basis van de in haar e-mails aangegeven redenen actie te ondernemen richting de door haar aangeduide advocaten. Verweerder is van mening dat klaagsters e-mails niet zijn te kwalificeren als klacht gericht tegen de daarin genoemde advocaten.

3.2 In december 2014 heeft verweerder klaagster telefonisch medegedeeld dat hij in de door hem ontvangen e-mailberichten onvoldoende concrete aanwijzingen heeft aangetroffen om daarop gericht actie te ondernemen. Verweerder is van mening dat dat hem als deken vrijstaat.

3.3 Ten aanzien van de door klaagster tegen de landelijk deken ingediende klacht heeft verweerder gesteld dat hij deze klacht voor onderzoek heeft doorverwezen naar een lid van de Raad van de Orde, hetgeen volgens hem in overeenstemming is met het gestelde in artikel 46c lid 4 Advocatenwet. Na dit onderzoek is het dossier doorgeleid naar de Raad van Discipline en de voorzitter van de Raad van Discipline heeft op 19 februari 2015 de klacht gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder staat dan ook vast dat het onderzoek naar de klacht op de juiste wijze is verricht en dat deze op de juiste wijze naar de Raad van Discipline is doorgeleid. De verwijten van klaagster aan het adres van het lid van de Raad van de Orde hebben dan ook geen inhoudelijk gevolg gehad waardoor klaagster nadeel zou hebben ondervonden.

3.4 Verweerder is van mening dat de bezwaren die klaagster maakt aan het secretariaat en aan mr. H breed zij geformuleerd zonder dat sprake is van concrete verwijten. Ten aanzien van de secretariële ondersteuning van mr. H stelt verweerder dat het een lid van de Raad van de Orde vrij staat om zich administratief te laten ondersteunen door het eigen secretariaat, nu leden van de Raad van de Orde hun werkzaamheden ten behoeve van de Raad vanuit hun eigen kantoororganisatie uitvoeren.

3.5 Verweerder merkt op dat klaagsters bezwaren ten aanzien van het secretariaat van de leden van de Raad van de Orde niet onder het bereik van het tuchtrecht vallen.

3.6 Dat verweerder aangegeven zou hebben dat de door hem genoemde naam niet zijn eigen naam is, is volgens hem niet juist. Er is mogelijk sprake van een misverstand, nu verweerder de telefoon opneemt met alleen het laatste gedeelte van zijn achternaam. Volgens verweerder is het gebruiken van een deel van zijn achternaam niet te kwalificeren als het gebruiken van een valse naam.

3.7 Volgens verweerder is klaagsters stelling dat hij niets met klaagsters drie klachten zou hebben gedaan, onjuist. Klaagsters e-mails kunnen niet worden gekwalificeerd als klacht en de klaagsters klacht tegen de landelijk deken heeft verweerder voor onderzoek verwezen naar een lid van de Raad van de Orde.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid als deken. Op voorhand wordt opgemerkt dat de aard van de functie van deken met zich meebrengt dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt.

4.2 De wijze waarop een deken onderzoek doet naar een tuchtrechtelijke klacht over een advocaat valt in principe binnen voornoemde beleidsvrijheid. Uitsluitend indien zou blijken van feiten waaruit kan worden afgeleid dat verweerder door de wijze waarop hij zijn onderzoek  naar de door klaagster ingediende klacht heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of dat hij zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, kan sprake zijn van klachtwaardig gedrag aan de zijde van verweerder. Van dit laatste is niet gebleken.

4.3 Uit de stukken volgt dat klaagsters klacht tegen de landelijk deken in behandeling is genomen. De klacht hierover acht de voorzitter dan ook ongegrond. Dat verweerder heeft besloten klaagsters klacht door te verwijzen voor onderzoek naar een lid van de Raad van de Orde stond hem, gelet op het gestelde in artikel 46c lid 4 van de Advocatenwet vrij.

4.4 Dat klaagster andere klachten bij verweerder heeft ingediend, is niet uit de stukken in het dossier gebleken. De voorzitter is van mening dat uit klaagsters e-mails van 7 januari 2014 en 14 maart 2014 geen klachten tegen mr. K en/.of mr. D kunnen worden afgeleid. Dat verweerder klaagsters e-mails niet als klachten in behandeling heeft genomen is dan ook niet klachtwaardig. Uit de e-mails kan niet worden afgeleid dat klaagster klachten had willen indienen.

4.5 Ten aanzien van het op 17 december 2014 gevoerde telefoongesprek nemen klaagster en verweerder beiden tegenstrijdige standpunten in. Bij gebrek aan schriftelijke stukken die klaagsters standpunt ondersteunen kan niet worden vastgesteld dat dit standpunt juist is.

4.6 Een lid van de Raad van de Orde staat het vrij zich administratief te laten ondersteunen door de secretaresse van zijn eigen kantoor. Niet valt in te zien wat hier klachtwaardig aan is.

4.7 Ook de overige onderdelen van klaagsters klacht zijn niet, althans onvoldoende onderbouwd om te kunnen constateren dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8 Klaagster heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder bij de vervulling van zijn functie zodanig heeft gehandeld dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Op basis van de stellingen over en weer is voorts niet gebleken van een handelen of nalaten van verweerder in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

4.9 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 3 juni 2015

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.