ECLI:NL:TADRSGR:2015:126 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4750/15.60

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:126
Datum uitspraak: 18-05-2015
Datum publicatie: 22-07-2015
Zaaknummer(s): R.4750/15.60
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Nadat de deken een kantoorbezoek aan verweerder heeft gebracht, heeft hij in een gespreksbevestiging een lijst opgenomen van zaken die de advocaat betreffende de kantoororganisatie en praktijkvoering in orde moest brengen en daarvan stukken aan de deken verschaffen. Verweerder heeft niet voldaan aan verplichtingen inzake de vakbekwaamheid en aan verplichtingen voortvloeiende uit de Vafi respectievelijk Voda. Verweerder heeft op een bewijs van aansprakelijkheidsverzekering na geen stukken aan de deken gestuurd. Ook aan de raad heeft verweerder geen stukken gestuurd waaruit blijkt dat hij aan hetgeen met de deken is afgesproken heeft voldaan. Schorsing met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 maart 2015 heeft verzoeker een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet bij de raad ingediend.

1.2 Bij e-mail van 1 april 2015 heeft verweerder een polisblad van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan verzoeker toegezonden, welke e-mail verzoeker aan de raad heeft doen toekomen.

1.3 Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 13 april 2015. Ter zitting is deken mr. M, verzoeker, verschenen, evenals verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 Omdat nadien bleek dat één der leden van de raad niet tijdig was herbenoemd, heeft een tweede behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 mei 2015, alwaar mr. M. voornoemd en verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Beide partijen hebben verklaard dat zij handhaven hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 13 april 2015 is vermeld.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Verweerder is sedert 2004 ingeschreven als advocaat op het Tableau.

2.2 Op 12 december 2014 heeft verzoeker, tezamen met mr. A., stafjurist bij de Raad van Toezicht, een kantoorbezoek gebracht aan verweerder op het van hem bekende kantooradres in een pand te Leiden.

2.3 Bij brief van 23 december 2014, verzonden aan twee e-mailadressen van verweerder, heeft verzoeker de uitkomsten van het kantoorbezoek van 12 december 2014 bevestigd.  

In het slot van die brief heeft verzoeker de volgende met verweerder gemaakte afspraken vermeld:

“Wij spraken af dat u begin januari 2015 op het bureau van de Haagse orde van advocaten afschrift zult geven van de volgende stukken en inzage zult verschaffen in het volgende:

• Polisblad 2014 van uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering bij NN, alsmede het betalingsbewijs betreffende 2014;

• Definitieve aanslagen IB 2012, voorlopige aanslag IB 2013;

• De meeste recente jaarrekening 2012 alsmede uw grootboekstaten over 2013 en 2014;

• Afschriften van uw kantoorrekening over 2014;

• Statuten van uw Stichting derdengelden;

• Afschriften van de derdengeldrekening van uw kantoor over de jaren 2012 tot en met 2014;

• Uw algemene voorwaarden;

• Opleidingscertificaten over 2014;

• Schriftelijke opdrachtbevestiging in uw digitale dossiers;

• Algemene voorwaarden;

• Actualisering van uw kantoorhandboek;

• Schriftelijke waarnemingsovereenkomst met mr. [O, RvD].”

2.4 Bij e-mail van 23 december 2014 heeft de stafjurist verweerder verzocht om mededeling van verhinderdata met het oog op het plannen van een vervolggesprek.

2.5 Bij e-mail van 5 januari 2015 deelde (een medewerkster van) de stafjurist aan verweerder mee dat nog geen verhinderdata waren ontvangen en verzocht zij verweerder uiterlijk 12 januari 2015 zijn verhinderdata voor januari en februari door te geven.

2.6 In e-mails van 14 en 22 januari 2015 is verweerder opnieuw gerappelleerd.

2.7 Op 11 februari 2015 is de afspraak voor de vervolgbespreking gemaakt.

2.8 Op 17 februari 2015 heeft de bespreking plaatsgehad ten kantore van verzoeker.  

Tijdens de bespreking heeft verzoeker een verklaring van Nationale Nederlanden (hierna: NN) overhandigd, waaruit blijkt dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is beëindigd per 1 januari 2014 in verband met het achterwege blijven van premiebetaling.

2.9 Bij brief van 19 februari 2015 heeft verzoeker aan verweerder kennis gegeven van het voornemen tot opleggen van een last onder dwangsom (artikel 45g, lid 1 Advocatenwet) ter zake van het niet over een adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikken zoals bedoeld in artikel 6.24, eerste lid van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda). 

Verzoeker heeft verweerder in die brief een termijn gesteld tot 4 maart 2015 om aan de overtreding van de Voda een einde te maken en daarvan bewijs over te leggen dan wel mondeling of schriftelijk zijn zienswijze op het voornemen te geven.  

Bij de brief heeft verzoeker een rapport van bevindingen gevoegd.

2.10 Bij e-mail van 3 maart 2015 heeft verweerder het volgende aan verzoeker meegedeeld:

“Tot mijn opluchting kan ik melden dat de situatie ten aanzien van mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering is opgelost.

Na telefonisch contact met de verzekeringsmaatschappij heb ik hen een schriftelijk verzoek gestuurd om de verzekering te herstellen. Hierop is door de verzekeraar positief geantwoord. Onderstaand treft u de reactie van de verzekeraar aan. Zodra ik de polis heb ontvangen zal ik u een afschrift sturen.”

2.11 Bij e-mail van 6 maart 2015 heeft verzoeker aan verweerder verzocht om per omgaande te bevestigen dat verweerder de verschuldigde premie voor zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering per 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 inmiddels had betaald, onder toezending van een kopie van het betalingsbewijs.

2.12 Bij e-mail van 1 april 2015 heeft verweerder een polisblad beroepsaansprakelijkheidsverzekering van NN aan verzoeker toegezonden. Uit het polisblad blijkt dat de verzekering is aangegaan tot 1 januari 2016 (met voortzetting voor termijnen van één jaar).

3 VERZOEK

3.1 Verzoeker verzoekt de raad om verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk, bij voorkeur met onmiddellijke ingang, daar verweerder er tijdelijk of blijvend geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.

3.2 Verzoeker heeft het verzoek toegelicht, op welke toelichting de raad hierna waar nodig zal ingaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen het verzoek verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING VAN HET VERZOEK

5.1 Op grond van artikel 60b Advocatenwet kan de Raad van Discipline, al dan niet nadat een onderzoek overeenkomstig de artikelen 60c tot en met 60g heeft plaatsgevonden, op verzoek van de deken een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen, dan wel een of meer voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen die hij geboden acht. De raad kan tegelijkertijd met het opleggen van een schorsing een voorziening treffen.

5.2 Bij de beoordeling van het verzoek gaat de raad uit van de bevindingen van verzoeker tijdens het kantoorbezoek van 12 december 2014. Verzoeker heeft zijn bevindingen, daaronder begrepen de met verweerder gemaakte afspraken, bevestigd in de brief van 23 december 2014, die is genoemd en gedeeltelijk geciteerd onder randnummer 2.3. Niet gesteld of gebleken is dat verzoeker de inhoud van het besprokene onjuist heeft weergegeven.

5.3 In de toelichting op het verzoek heeft verzoeker ook de bevindingen tijdens het vervolggesprek van 17 februari 2015 genoemd. Hieromtrent heeft verzoeker onder meer gesteld dat van een advocatenpraktijk van enige omvang in 2014 en/of 2015 niet is gebleken, dat geen sprake is van een adequate kantoororganisatie conform artikel 6.2, leden 1 en 2 van de Verordening op de advocatuur (Voda), dat geen sprake is van een (deugdelijke) kantooradministratie of van (deugdelijk) dossier- en/of zaaksbeheer en dat ook een deugdelijke administratie van derdengelden ontbreekt. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat niet is gebleken dat verweerder heeft voldaan aan zijn verplichtingen ter zake de vakbekwaamheid in de jaren 2012 tot en met maart 2015, en dat verweerder in de CCV-aangifte 2013 heeft vermeld dat hij 20 opleidingspunten heeft gehaald, maar daarvan geen certificaten kon tonen. 

Verder heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder niet voldoet aan de verplichtingen op basis van artikel 6.5 lid 1 Voda betreffende de administratie van de praktijkvoering. 

Daarnaast heeft verzoeker in de toelichting gewezen op de schuldenpositie, bestaande uit belastingschulden en andere schulden.

5.4 Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd. Ter zake van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft verweerder, onder het geven van een toelichting op de gang van zaken, verwezen naar het polisblad dat hij op 1 april 2015 aan verzoeker heeft toegezonden.

Verweerder heeft voorts – zakelijk samengevat – het volgende aangevoerd. Verweerder is de afgelopen jaren in problemen gekomen in samenhang met problemen met zijn echtgenote. Verweerder had zijn praktijk in Schiedam en heeft deze in verband met die problemen overgeplaatst naar een kantorenpand in Leiden. Verweerder heeft inmiddels woonruimte in Drenthe gevonden en zal daarnaar verhuizen, waarna hij vanuit zijn nieuwe woonadres de praktijk zal voeren. Verweerder wenst, alvorens zijn praktijk te verhuizen, de uitkomst van de onderhavige procedure af te wachten.

Tijdens het eerste gesprek met verzoeker zaten zaken waarnaar verzoeker had gevraagd in verhuisdozen en op de laptop van verweerder waren toen slechts enkele ruwe dossiers te zien. 

Verweerder heeft de afgelopen maanden dag en nacht gewerkt en heeft de zaken nu op orde. De belastingschuld is tot ongeveer de helft, althans met ongeveer € 25.000,--, teruggebracht. Verweerder heeft administratieve hulp in zijn praktijkvoering van een persoon die dat in haar vrije tijd doet. Verweerder heeft hulp van een vriend bij de fiscale problemen. 

Verweerder is sinds 11 jaar advocaat en heeft nooit problemen gehad. Hij heeft een niche gevonden in de praktijk voor kynologische zaken. De meeste daarvan zijn kantonzaken. 

Wat de opleidingspunten betreft, was verweerder in de veronderstelling dat hij de opgegeven 20 punten had gehaald, maar dat bleek niet het geval. 

Verweerder verzoekt een termijn van drie maanden om de zaken te regelen. Verweerder verzoekt de raad een eventuele schorsing voorwaardelijk op te leggen.

5.5 De raad overweegt dat in verzoekers brief van 23 december 2014 meerdere afspraken zijn vastgelegd die betrekking hebben op naleving van thans de Voda, voorheen andere verordeningen zoals de Verordening op de administratie en de financiële integriteit en de Verordening op de vakbekwaamheid. Met uitzondering van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is tot aan de behandeling van het verzoek niet gebleken dat verweerder, hoewel de afspraak was dat hij begin januari 2015 de afgesproken stukken aan de deken ter inzage zou aanbieden, alsnog voldaan heeft aan de afspraken. Verweerder heeft weliswaar betoogd dat hij heel veel heeft gedaan in de afgelopen maanden, maar dat neemt niet weg dat verweerder niet heeft doen blijken dat hij de met verzoeker gemaakte afspraken heeft nageleefd. Verzoeker heeft zowel ter zitting van 13 april 2015 als ter zitting van 11 mei 2015 op deze omstandigheden gewezen. 

Daar komt bij dat verzoeker naar aanleiding van de bespreking op 17 februari 2015 opnieuw zaken heeft gesignaleerd die erop neerkomen dat verweerder op wezenlijke onderdelen de voor advocaten geldende voorschriften, zoals vastgelegd in de Voda, niet naleeft.  

Ter zake van de verplichte opleiding is ter zitting gebleken dat verweerder in de betreffende CCV-opgave wel heeft vermeld dat hij 20 opleidingspunten heeft behaald, maar dat dat een onjuiste opgave was. Verweerder heeft geen opleidingspunten behaald. Voor zover verweerder ter zitting heeft willen betogen dat hij in 2014 en/of 2015 wel opleidingspunten heeft behaald, heeft hij daarvan niet doen blijken.

5.6 In hetgeen bij randnummer 5.5 is overwogen ligt besloten dat verweerder ook in het tijdvak gelegen tussen (de zitting van) 13 april 2015 en (de zitting van) 11 mei 2015 geen stukken of andere bewijsmiddelen bij de raad of eventueel bij verzoeker heeft ingediend, waaruit zou kunnen blijken dat verweerder voldaan heeft aan de in verzoekers brief van 23 december 2014 vastgelegde afspraken. Verweerder heeft ter zitting van 11 mei 2015 aangevoerd dat hij dacht dat het niet mogelijk was om stukken in te dienen. Naar het oordeel van de raad is er echter geen reden voor die aanname, zeker niet gezien de ingrijpende gevolgen die de onderhavige procedure voor verweerder kan hebben.

5.7 Gelet op het voorgaande komt de raad tot het oordeel dat verweerder – naar de raad wil aannemen: tijdelijk – geen blijk heeft gegeven zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Hierom dient het verzoek te worden toegewezen.

5.8 Ten overvloede wijst de raad op de bepaling van artikel 60b, lid 7, op grond waarvan verweerder te allen tijde de opheffing van de schorsing kan verzoeken. Naar het oordeel van de raad zal daartoe aanleiding kunnen bestaan indien verweerder blijk geeft de met verzoeker gemaakte afspraken te zijn nagekomen, althans blijk geeft de voor de praktijkvoering geldende voorschriften na te leven.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline

- schorst verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk.

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken op 18 mei 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoeker

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verzoeker

- verweerder

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl