ECLI:NL:TADRSGR:2015:121 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4569/14.154

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:121
Datum uitspraak: 13-04-2015
Datum publicatie: 10-05-2015
Zaaknummer(s): R. 4569/14.154
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat verweerster de belangen van klager niet goed heeft behartigd.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 maart 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief van 9 juli 2014 aan de raad met kenmerk K081 2014, door de raad ontvangen op 10 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 16 juli 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 juli 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 19 juli 2014, door de raad ontvangen op 22 juli 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 2 februari 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerster. Verweerster werd bijgestaan door mr. I., advocaat te A..

1.6 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 19 juli 2014 van klager.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klager is op 14 oktober 2011 door het Juridisch Loket naar de praktijk van verweerster verwezen.

2.3 Verweerster heeft klager van oktober 2011 tot januari 2014 bijgestaan in een tweetal kwesties.

2.4 Allereerst heeft verweerster klager bijgestaan naar aanleiding van klagers problemen met de Belastingdienst en het UWV naar aanleiding van een bruto nabetaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering door het UWV.

2.5 Voorts heeft verweerster klager bijstand verleend met betrekking tot terugvordering van huur- en zorgtoeslag (van de Belastingdienst/Toeslagen) en een eerder door de gemeente Rotterdam aan klager toegekende bijstandsuitkering.

2.6 Ter zake het beroep tegen de ongegrondverklaringen van de bezwaren tegen genoemde terugvorderingen is een derde dossier aangemaakt.

2.7 Op 24 oktober 2013 heeft de mondelinge behandeling ter zitting bij de Rechtbank Den Haag plaatsgevonden in de beroepsprocedure.

2.8 Op 14 november 2013 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en het beroep gegrond en de bezwaren van klager respectievelijk niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.

2.9 Verweerster heeft op 22 november 2013 deze uitspraak naar klager verzonden, met het verzoek met verweerster contact op te nemen.

2.10 Op 13 januari 2014 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerster met het verzoek tot sluiting van het dossier over te gaan.

2.11 Op 15 januari 2014 heeft verweerster bevestigd tot sluiting van het dossier over te gaan.

2.12 Bij brief van 8 maart 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 Klager verwijt verweerster dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij met haar bijstand gedurende twee jaar geen resultaat voor hem heeft weten te bereiken.

3.2 Tevens verwijt klager verweerster dat zij de aan klager in het vonnis van de rechtbank toegekende bedragen van in totaal € 944,-- niet aan hem heeft uitbetaald, maar ‘in haar eigen administratie’ heeft ‘gestoken’.

3.3 Klager heeft geen nieuwe gronden voor zijn verzet aangevoerd anders dan een herhaling en uitwerking van de klacht.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft klager van oktober 2011 tot januari 2014 bijgestaan. Allereerst naar aanleiding van problemen met de Belastingdienst en het UWV naar aanleiding van een bruto betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering door het UWV. Verweersters bijstand heeft geresulteerd in een aanmerkelijke verlaging van de aanslag IB 2010, waarna dat dossier is gesloten. Dit betrof dossier 20110789.

4.2 Dossier 20120395 had betrekking op terugvordering van huur- en zorgtoeslag en een eerder door de gemeente Rotterdam aan klager toegekende bijstandsuitkering. Verweerster heeft namens klager bezwaar aangetekend tegen de afwijzende beslissingen naar aanleiding van een verzoek om terug te komen op de desbetreffende beslissingen. Tegen de ongegrond verklaringen van die bezwaren heeft verweerster voor klager beroep aangetekend. Ter zake dat beroep werd een nieuw dossier aangemaakt (20130389).

4.3 Verweerster heeft gesteld dat klager slecht bereikbaar was. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 14 november 2013, bij brief van 22 november 2013, heeft klager verweerster op 13 januari 2014 verzocht haar werkzaamheden te staken.

4.4 De vordering van de inkomstenbelasting 2010 is met een aanzienlijk bedrag verminderd. De rechtbank heeft weliswaar het van klager terug te vorderen bedrag niet verminderd, maar de wederpartij veroordeeld tot vergoeding van klagers proceskosten en het door klager verschuldigde griffierecht. Ten gevolge van klagers verzoek haar werkzaamheden voor klager te beëindigen heeft verweerster de kwestie betreffende de terugvordering van de bijstandsuitkering en een daarmee samenhangend beslag op klagers uitkering niet kunnen afronden. Van haar aanbod de werkzaamheden te hervatten heeft klager geen gebruik gemaakt.

4.5 Verweerster stelt dat klager ondanks de mededeling dat klager over een bruto terug te ontvangen bedrag van het UWV nog belasting diende te betalen ervoor gekozen heeft het bedrag uit te geven. Na de uitspraak van de rechtbank restte slechts de mogelijkheid om de gemeente Rotterdam te verzoeken af te zien van verdere terugvordering. Door beëindiging van haar bijstand is verweerster daar niet meer aan toegekomen. Verweerster heeft ruim 30 uur aan de zaak besteed.

4.6 Verweerster heeft in haar brief van 15 januari 2014 aan klager bevestigd dat de rechtbank de Belastingdienst heeft opgedragen de proceskosten aan haar te betalen en het griffierecht terug te storten. Klager heeft verweerster ondanks haar verzoeken daartoe de door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdrage en het griffierecht nooit betaald, zodat klaagster dit heeft verrekend met de door haar ontvangen proceskostenvergoeding.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.