ECLI:NL:TADRSGR:2015:120 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4581/14.166

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:120
Datum uitspraak: 13-04-2015
Datum publicatie: 10-05-2015
Zaaknummer(s): R. 4581/14.166
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Verweerder heeft gehandeld binnen de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij heeft.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 2 april 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 18 augustus 2014 aan de raad met kenmerk K095 2014, door de raad ontvangen op 18 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 15 september 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond, klachtonderdeel b) kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel c) van onvoldoende gewicht verklaard,  welke beslissing op 16 september 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 28 september 2014, door de raad ontvangen op 30 september 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 2 februari 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 28 september 2014 van klager.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Bij vonnis van de rechtbank Den Haag is de cliënt van verweerder in reconventie veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van ongeveer € 7.000,--.

2.3 Verweerder heeft klager, voor zover in deze relevant, bij brief van 31 maart 2014 als volgt bericht;

“ ..Tot mij wendde zich A. BV (red.) met het verzoek haar belangen te behartigen in een te entameren procedure bij het Gerechtshof Den Haag. Cliënte kan zich vanzelfsprekend niet verenigen met het vonnis dat door de kantonrechter  is gewezen en kondigt hierbij hoger beroep aan. Indien en voor zover u voornemens zou zijn over te gaan tot het nemen van executiemaatregelen, zal ik overgaan tot het leggen van beslag op uw beweerdelijke vordering. U doet er dan ook goed aan executiemaatregelen achterwege te laten. Tot slot sommeer ik u zich te onthouden van het onaangekondigd benaderen van personeelsleden van cliënte en andere aan cliënte verbonden personen. Uw vervelende telefoontjes sorteren geen enkel effect en missen ieder doel.

…”

2.4 Bij brief van 2 april 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. niet had mogen dreigen met beslaglegging, nu verweerder weet althans behoort te weten dat beslaglegging in casu niet mogelijk is;

b. klager schade ten bedrage van € 1.000,00 heeft berokkend door deze klachtprocedure. Klager is van mening dat verweerder die schade aan hem dient te vergoeden.

c. liegt over een vermeend telefoongesprek op 1 april 2014 met klager. Volgens klager heeft dit telefoongesprek niet plaatsgevonden.

4 VERZET

4.1 Klager heeft in zijn verzet geen nieuwe gronden anders dan een herhaling, dan wel uitwerking van, de klachtonderdelen aangevoerd.

5 VERWEER

5.1 Verweerder is van mening dat het in deze kwestie wel degelijk mogelijk is om eigenbeslag te leggen. Indien en voor zover mocht blijken dat eigenbeslag niet mogelijk is, is verweerder van mening dat hij geen gedragsregels heeft geschonden.

5.2 Verweerder heeft voorts gesteld dat hij klager naar aanleiding van de e-mail van 1 april 2014 heeft gebeld.

6 BEOORDELING

6.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

6.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klachtonderdelen terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond respectievelijk kennelijk niet-ontvankelijk en van onvoldoende gewicht bevonden.

6.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

6.4 Ten overvloede overweegt de raad dat ook zonder titel beslag kan worden gelegd, mits het beslagrekest voldoet aan de regels die gelden om verlof te verkrijgen.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.