ECLI:NL:TADRSGR:2015:115 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4583/14.168
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2015:115 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-04-2015 |
Datum publicatie: | 10-05-2015 |
Zaaknummer(s): | R. 4583/14.168 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht dat verweerder namens klager een beroepschrift heeft ingediend bij het Europese Hof voor de rechten van de mens met een gescande handtekening van klager in plaats van diens originele handtekening. In verband hiermee heeft het EHRM het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond, daar verweerder al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de originele handtekening van klager te verkrijgen. Het verzet wordt niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de verzettermijn. |
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 18 augustus 2014, door de raad ontvangen op 18 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 27 augustus 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is op 28 augustus 2014 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief van 7 oktober 2014, door de raad ontvangen op 8 oktober 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Bij brief van 15 oktober 2014 heeft klager aan de raad meegedeeld dat hij de beslissing van 27 augustus 2014 niet eerder dan op 10 oktober 2014 per post heeft ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klager heeft een pleitnotitie overgelegd. De raad heeft de bij die pleitnotitie gevoegde stukken geweigerd daar deze niet tijdig voor de zitting waren overgelegd.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft de belangen van klager behartigd.
2.3 Bij e-mail bericht van 11 oktober 2013 heeft verweerder klager, voor zover relevant, geschreven:
“Het complete dossier ligt klaar om te worden verzonden. Ik zal het uiterlijk maandag a.s. aangetekend verzenden. Ik heb slechts uw handtekening nodig onder de machtiging die het Hof vereist. Deze ligt klaar. Als u vandaag nog kunt tekenen, dan hoor ik het graag,”
2.4 Verweerder heeft klager op 13 oktober 2013 het volgende e-mail bericht gestuurd:
“Langs deze weg bevestig ik u dat ik u vrijdag jl. het machtigingsformulier benodigd voor de indiening van het beroep bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heb doen toesturen. U bevestigde mij gisteren dat u het gescande formulier niet kon openen. U zou het doorzenden aan iemand die het wellicht wel zou kunnen openen en het na ondertekening scannen en terugzenden. Let wel: u zou dat gisteren doen. Ik heb noch gisteren, noch vandaag (zondag) het toegezegde bericht van u mogen ontvangen. Ik heb u over een en ander zojuist telefonisch onderhouden. Ik heb u met zoveel woorden toegezegd dat ik naar u toe zou rijden om u het formulier te laten ondertekenen, zodat ik het morgen kan verzenden. Let wel, ik heb u een en andermaal gezegd dat de stukken morgen verzonden moeten worden, en bevestig u bij deze nogmaals dat de machtiging noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid.
Ik bevestig u dat ik tot vier keer toe heb gevraagd waar u op dit moment vertoeft, zodat ik naar u toe zou kunnen gaan. U hebt evenzoveel keren geweigerd mij uw adres te geven. U maakt het mij op deze wijze onmogelijk om voor u op te treden. Ik zal dat ook niet meer doen. U kunt morgenochtend om 09:00 uur het dossier af komen halen op het adres … (red.), zodat u het morgen nog zelf tijdig kan indienen door het per aangetekende post te verzenden aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Ik doe dat niet meer voor u. U zoekt het zelf maar uit.
Ik zal mij ook onttrekken aan de civiele procedure tegen de gemeente Den Haag.”
2.5 Verweerder heeft namens klager op 14 oktober 2013 een beroepschrift (inclusief ingescande handtekening van klager) ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, hierna “ het EHRM”, en dit op 16 oktober 2013 per mail aan klager bevestigd.
2.6 Op 12 december 2013 heeft het EHRM bij brief aan verweerder laten weten dat het beroep op 5 december 2013 niet-ontvankelijk is verklaard.
2.7 Bij e-mail van 5 maart 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a. niet heeft voldaan aan de zorg- en informatieplicht jegens klager. Ter toelichting heeft klager gesteld dat uit een brief van 20 augustus 2013 van het EHRM blijkt dat een eventueel beroepschrift voor 15 oktober 2013 bij het EHRM moet worden ingediend. Verweerder heeft klager op 11 oktober 2013 hiervan op de hoogte gesteld, nadat klager verweerder om de stand van zaken had verzocht. Voorts heeft verweerder klager per e-mail het machtigingsformulier om namens klager de zaak bij het EHRM in te dienen toegestuurd met het verzoek deze digitaal aan verweerder te retourneren, hetgeen klager op 13 oktober 2013 heeft gedaan. Verweerder heeft de door klager ingescande machtiging inclusief het dossier op 14 oktober 2013 aan het EHRM gezonden. Eind december 2013 heeft klager contact opgenomen met verweerder. Verweerder heeft klager toen terloops medegedeeld dat het EHRM op 5 december 2013 het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een originele handtekening van klager op het machtigingsformulier. Verweerder heeft klager er nimmer op gewezen dat de door klager ingescande machtiging niet voldeed.
b. heeft geweigerd klagers dossier af te geven.
3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaren gehandhaafd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet oordeelt de raad als volgt.
5.3 De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is blijkens het dossier aangetekend en per gewone post aan klager verzonden op 28 augustus 2014. In die brief is klager er op gewezen dat hij, indien hij zich met de beslissing niet kon verenigen, daartegen binnen veertien dagen na dagtekening van die brief, schriftelijk verzet kon aantekenen bij de raad aan het in die brief vermelde adres. Daarbij is tevens vermeld dat de eerste dag van de termijn van veertien dagen de dag is volgend op de dag van verzending van het afschrift en dat het verzetschrift uiterlijk op de 14e dag in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad. Aan het slot van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is eveneens vermeld dat binnen veertien dagen na de verzending van de uitspraak verzet kan worden ingesteld, waarbij eveneens uitdrukkelijk is vermeld dat een verzetschrift uiterlijk op de veertiende dag na die verzending in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad.
5.4 Blijkens de stukken is het verzetschrift van klager ontvangen op 8 oktober 2014. Het verzet is derhalve niet ingesteld binnen de vorenbedoelde termijn van veertien dagen. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk, waarbij de raad opmerkt dat bij de behandeling van het verzet niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel ten aanzien van de ontvankelijkheid nopen. Klager heeft wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat de brieven van de griffier hem niet bereikt hebben respectievelijk dat hij terzake van de aangetekende zending geen afhaalbericht heeft ontvangen.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten Den Haag
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.