ECLI:NL:TADRSGR:2015:114 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4605/14.190
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2015:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-04-2015 |
Datum publicatie: | 10-05-2015 |
Zaaknummer(s): | R.4605/14.190 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht betreffende optreden van verweerder namens klager in een kort geding in maart 2009. Korte tijd daarna heeft verweerder wegens een vertrouwensbreuk de relatie met klager beëindigd. In januari 2014 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor schade wegens onrechtmatige daad. Klacht ingediend in januari 2014. De raad verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht wegens tijdsverloop. |
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 18 augustus 2014, door de raad ontvangen op 19 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij brief van 22 januari 2015 heeft verweerder stukken aan de raad overgelegd.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Tot mei 2009 is verweerder als advocaat in dienst geweest van X Advocaten te Dordrecht. Omstreeks mei 2009 heeft verweerder dat kantoor verlaten en op 8 juni 2009 is hij een eigen kantoor begonnen.
2.3 Verweerder heeft klager in maart 2009 bijgestaan in een geschil met een vennootschap die aan klager een hypothecaire geldlening had verstrekt, hierna: “de wederpartij”.
Verweerder heeft namens klager een kort geding tegen de wederpartij aangespannen, strekkende tot schorsing van de parate executie door de wederpartij van de woning van klager.
De vordering is bij vonnis van 11 maart 2009 afgewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht.
2.4 Op 22 april 2009 is een door verweerder namens klager verzochte toevoegingsaanvraag terzake het geschil met de wederpartij afgewezen.
2.5 In verband met een ontstane vertrouwensbreuk heeft verweerder, althans diens toenmalige kantoor, de opdrachtovereenkomst met klager beëindigd. In dat kader is ten behoeve van klager zorggedragen voor het uitbrengen van een appeldagvaarding, waarbij is gedagvaard tegen een datum in september 2009.
2.6 Bij e-mail van 1 mei 2009 heeft verweerder klager geïnformeerd dat zijn kantoor had besloten om de eerder verzonden einddeclaratie geheel te crediteren en een nieuwe einddeclaratie op te maken voor een bedrag van € 1.500,--, een bedrag gelijk aan het door klager betaalde voorschot. Tevens is klager in die brief geïnformeerd over de mogelijkheid peiljaarverlegging te vragen voor het geval hij het niet eens was met de afwijzing van de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand. De bedoelde creditnota is klager bij brief van dezelfde datum toegezonden.
2.7 Bij brief van 16 januari 2014 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 219.820,-- wegens schade uit onrechtmatige daad.
2.8 Bij brief van 22 januari 2014 heeft verweerder geantwoord op de aansprakelijkstelling, daarbij aansprakelijkheid van de hand wijzend. Verweerder deelde onder meer mee dat klager de vermeende vordering diende neer te leggen bij zijn ex-werkgever, X Advocaten.
2.9 Bij brief van 23 januari 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a. geen juridische gevolgen heeft verbonden aan een fout in een vaststellingsovereenkomst, waarin geen finale kwijting was opgenomen;
b. niet heeft uitgezocht of klager voor een toevoeging in aanmerking kwam;
c. geen hoger beroep heeft ingesteld;
d. met de noorderzon is vertrokken;
e. klager dreigbrieven stuurt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Ter zitting heeft klager gesteld dat naar zijn mening de deken een onvolledig dossier aan de raad heeft gestuurd. Klager heeft daartoe gesteld dat hij bij de deken stukken heeft ingediend die zich niet in het dossier van de raad zouden bevinden. Klager heeft aangeboden de ontbrekende stukken alsnog in te dienen.
De raad heeft, na een onderbreking van de zitting voor beraad, het aanbod van klager niet gehonoreerd. Redenen daartoe zijn dat klager van de deken een inventarislijst van bij de raad ingediende stukken heeft ontvangen aan de hand waarvan hij had kunnen controleren of alle stukken waren ingediend. Evenmin heeft klager gebruik heeft gemaakt van de hem door de griffier geboden mogelijkheden om het dossier ten kantore van de griffier in te zien en om voorafgaande aan de zitting stukken in te dienen.
5.3 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.
Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren.
Bij de bepaling van de termijn is van belang op welk tijdstip de klager kennis heeft gekregen van de door hem klachtwaardig geachte handelwijze van de advocaat dan wel de gevolgen van die handelwijze voor hem kenbaar zijn geworden.
In de jurisprudentie van het Hof van Discipline wordt in beginsel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.
5.4 Uit de dossierstukken blijkt dat de verwijten van klager betrekking hebben op feiten en omstandigheden die zich in de eerste helft van 2009 hebben voorgedaan. De klacht is ingediend in januari 2014, derhalve bijna vijf jaar na het verweten handelen.
Dit is ruimschoots langer dan de door het Hof van Discipline gehanteerde termijn.
Klager heeft als reden voor het tijdsverloop aangevoerd dat hij in verband met het betreffende feitencomplex andere klachten en een strafrechtelijke zaak had lopen en dat hij eerst de uitkomst daarvan wilde afwachten alvorens zich over het handelen van verweerder te beklagen.
De raad ziet daarin geen reden om ten nadele van verweerder af te wijken van de vermelde termijn van in beginsel drie jaar. Met andere woorden, de raad is van oordeel dat het rechtszekerheidsbeginsel in de omstandigheden van het geval dient te prevaleren.
5.5 Het voorgaande brengt mee dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht.
Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl