ECLI:NL:TADRSGR:2015:100 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4701/15.11

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:100
Datum uitspraak: 03-02-2015
Datum publicatie: 01-04-2015
Zaaknummer(s): R. 4701/15.11
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Klager kan niet worden aangemerkt als belanghebbende met betrekking tot klachten over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder en het al dan niet hebben van een mandaat van zijn cliënte. Dit recht komt slechts toe aan de cliënte van verweerder. In het kader van het voeren van verweer in een klachtprocedure staat het een advocaat vrij confraternele correspondentie uit het onderliggende dossier te overleggen. Gedragsregel 12 ziet op een ander belang dan verweer in een tuchtrechtelijke procedure.   Klachtonderdelen kennelijk ongegrond

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 19 december 2014 met kenmerk td/md/14-165, door de raad ontvangen op 12 januari 2015, nadat de klacht door het Hof van Discipline bij beslissing van 9 januari 2015 naar deze raad is verwezen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft in een aantal procedures de belangen behartigd van zijn cliënte tegen klager en klagers partner, de moeder van zijn cliënte. Bij kortgedingvonnis  van 8 april 2010 van de rechtbank Alkmaar zijn klager en zijn partner beiden, op straffe van verbeurte van dwangsommen, veroordeeld geplaatste artikelen van internet te verwijderen en verwijderd te houden, zich te onthouden van het doen van uitlatingen dan wel het uiten van beschuldigingen gericht op het seksueel misbruik van en/of door de cliënte van verweerder en haar kinderen, zulks in de breedste zin van het woord alsmede tot hoofdelijke betaling van een bedrag van € 2.500,00 bij wege van een voorschot op de aan de cliënte van verweerder te betalen vergoeding wegens immateriële schade. Ten slotte zijn klager en zijn partner, onder verbeurte van een dwangsom, veroordeeld om een kopie van het vonnis aangetekend toe te sturen naar diverse instanties, waaronder de huisarts van de cliënte van verweerder en een journalist.

1.3 Dit vonnis is op 9 april 2010 aan klager betekend.

1.4 Ook in een zaak die de voormalig partner van klagers partner tegen klager en zijn partner had aangespannen is klager op straffe van een dwangsom veroordeeld. Dit vonnis is op 12 april 2010 aan klager betekend.

1.5 In de procedure waarbij klager is opgekomen tegen de aanspraak op betaling van dwangsommen is klagers vordering in kort geding bij vonnis van 3 juni 2010 afgewezen.

1.6 Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 18 oktober 2011 dit vonnis bekrachtigd.

1.7 Bij deurwaardersexploot van 17 juli 2012 is aan klager en zijn partner op verzoek van de cliënte van verweerder bevel gedaan tot betaling van – onder meer - € 17.500,00 aan verbeurde dwangsommen. Verweerder had deze dwangsommen namens zijn cliënte reeds aangezegd aan klager en zijn partner bij brief van 8 september 2010.

1.8 Bij deurwaardersexploot van 11 december 2012 is op verzoek van de cliënte van verweerder executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van klager onder het UWV op diens WW-uitkering.

1.9 Klager heeft vervolgens bij dagvaarding van 23 januari 2013 de cliënte van verweerder in kort geding betrokken voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en gevorderd dat de cliënte van verweerder wordt verboden het vonnis van 8 april 2010 voor wat betreft de dwangsommen ten uitvoer te leggen en dat de cliënte van verweerder wordt veroordeeld om alle executiemaatregelen ongedaan te maken en aan klager terug te betalen wat zij ingevolge het beslag onder het UWV van die instantie heeft ontvangen.

1.10 Bij kort gedingvonnis van 14 februari 2013 is de door klager gevorderde voorziening geweigerd. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

1.11 Bij arrest van 15 oktober 2013 van het gerechtshof Amsterdam is het de cliënte van verweerder verboden om het tussen haar en (onder andere) klager in kort geding gewezen vonnis van 8 april 2010 voor wat betreft de verbeurte van dwangsommen ten uitvoer te leggen. Voorts is de cliënte van verweerder veroordeeld het beslag onder het UWV op te heffen en hetgeen zij ingevolge het beslag onder het UWV heeft ontvangen aan klager af te dragen te vermeerderen met wettelijke rente.

1.12 Bij brief van 12 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:

a) de kwaliteit van zijn dienstverlening onder de maat is en een mandaat van zijn cliënte ontbreekt;

b) hij de jegens klager in acht te nemen zorg geschonden heeft door onvoldoende met klagers belangen rekening te houden;

c) hij in een tuchtrechtelijke procedure gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig bewijsmateriaal;

d) hij in de onderhavige klachtprocedure confraternele correspondentie heeft overgelegd;

e) hij mr. A. ten onrechte als klagers advocaat aanmerkt;

f) hij opnieuw stellingen in het geding brengt waarover door de rechter is beslist, welke rechterlijke beslissing kracht en gezag van gewijsde heeft gekregen.

Bij brief van 18 juni 2014 heeft klager klachtonderdeel a uitgebreid en gesteld dat het feit dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onder de maat is, er toe heeft geleid dat klager onnodige procedures heeft moeten voeren alsmede tot het maken van onnodige kosten.

3 BEOORDELING

3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

3.2 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.3 Klager kan niet worden aangemerkt als belanghebbende met betrekking tot klachten over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder en het al dan niet hebben van een mandaat van zijn cliënte. Dit recht komt slechts toe aan de cliënte van verweerder als te zijn de belanghebbende bij de correcte naleving van de dienaangaande geldende voorschriften.

3.4 Op basis van de stukken en de tegenstrijdige standpunten kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager onnodig in diverse procedures heeft betrokken dan wel op kosten heeft gejaagd.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.5 Het is alleszins begrijpelijk dat verweerder zich heeft ingezet voor zijn cliënte zoals hij deed. Verweerder behartigt immers de belangen van zijn cliënte en niet die van klager. De omstandigheid dat in de appèlprocedure bij het gerechtshof Amsterdam het vonnis van 14 februari 2013 is vernietigd behoefde verweerder er uiteraard niet van te weerhouden in die procedure verweer te voeren. Marginaal getoetst kan immers niet worden gezegd, dat het standpunt dat verweerder heeft ingenomen evident in strijd is met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Klager heeft niet aangetoond de juistheid van zijn stelling dat verweerder de jegens klager in acht te nemen zorg heeft geschonden.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.6 Verweerder heeft in de procedure bij het gerechtshof Amsterdam gebruik gemaakt van een brief van het Openbaar Ministerie van 20 februari 2013, terwijl deze brief naar de mening van klager onder het regime van de Wet WOB niet had mogen worden verstrekt dan wel slechts in geanonimiseerde vorm had mogen worden verstrekt. De voorzitter kan op basis van de stukken niet vaststellen dat van enige onrechtmatigheid bij het verstrekken van de brief door het OM is gebleken. Van strijd met de bepalingen van de Wet WOB is geen sprake, reeds omdat die bepalingen niet zien op de betrekkelijke situatie.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.7 In het kader van het voeren van verweer in een klachtprocedure staat het een advocaat vrij confraternele correspondentie uit het onderliggende dossier te overleggen. Gedragsregel 12 ziet op een ander belang dan verweer in een tuchtrechtelijke procedure.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.8 Uit de stukken volgt dat mr. A. kennelijk door klager in het bezit is gesteld van de brief van verweerder van 8 september 2010. Mr. A. heeft bij brief van 14 september 2010 namens klager gereageerd op de brief van 8 september 2010. Niet valt in te zien waarom mr. A. ten onrechte als klagers advocaat is aangemerkt.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

3.9 Klager heeft gesteld dat verweerder in de procedure bij het gerechtshof Amsterdam mr. A. “ook al (vergeefs)” als advocaat van klager heeft proberen aan te merken. Dit verweer zou door het gerechtshof Amsterdam zijn verworpen, waardoor verweerder volgens klager deze stelling niet meer in de klachtprocedure kan innemen. Uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam volgt de juistheid van voornoemde stelling van klager niet. Daarnaast stond het verweerder in het kader van de klachtprocedure vrij zijn standpunt naar voren te brengen.

3.10 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a tot en met f kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a tot en met f kennelijk ongegrond. 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 3 februari 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.