ECLI:NL:TADRSGR:2014:99 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4496/14.82

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:99
Datum uitspraak: 25-04-2014
Datum publicatie: 11-05-2014
Zaaknummer(s): R. 4496/14.82
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht client.   Op 21 november 2012 heeft verweerster een eerste concept voor een verzoekschrift opgesteld. Verweerster heeft in verband met de per 1 april 2013 geldende nieuwe regeling voor de berekening kinderalimentatie een nieuw concept opgesteld, dat na goedkeuring van klager is ingediend bij de Rechtbank Den Haag. Uit de zich in het klachtdossier bevindende stukken volgt dat bewust met de indiening is gewacht tot na 1 april 2013. In dit licht treft het verwijt van klager, dat verweerster de zaak onvoldoende voortvarend heeft aangepakt, geen doel.   Verweerster heeft erkend dat zij in eerste instantie het verzoekschrift bij de verkeerde rechtbank heeft ingediend. Hierdoor heeft de zaak een vertraging van vier maanden opgelopen. Dat is weliswaar een fout, maar deze is tuchtrechtelijk van onvoldoende zwaarwegend belang, zulks mede in het licht van het feit dat verweerster heeft aangeboden met het oog hierop haar declaratie met € 100,- te crediteren. Indien klager meent hierdoor schade te hebben geleden dient hij zich te wenden tot de civiele rechter.  Klacht kennelijk ongegrond.  

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 8 april 2014 met kenmerk K437 2013, door de raad ontvangen op 9 april 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Op 30 juli 2012 heeft klager sub a zich gewend tot verweerster met het verzoek hem te adviseren omtrent de mogelijkheid te komen tot verlaging van het door klager sub a maandelijks verschuldigde bedrag ter zake kinderalimentatie.

1.2 Bij e-mail van 20 augustus 2012 heeft klager sub a verweerster bericht dat hij een aangetekende brief van de gemeente Spijkenisse heeft ontvangen gedateerd 7 augustus 2012, waarin een beslaglegging op het loon van klager wordt aangekondigd. Verweerster heeft bij e-mail berichten van 20 en 21 augustus 2012 klager sub a geïnformeerd dat de verzettermijn inmiddels is verstreken, hetgeen tot gevolg zal hebben dat er beslag zal worden gelegd op het salaris van klager sub a.

1.3 Op 5 april 2013 heeft verweerster namens klager sub a een verzoekschrift tot wijziging alimentatie ingediend bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank Den Haag was niet bevoegd van het verzoek kennis te nemen en heeft het verzoek doorgestuurd naar de Rechtbank Rotterdam.

1.4 De wederpartij van klager sub a heeft een verweerschrift ingediend tevens houdende een zelfstandig verzoek tot wijziging van de zorgregeling.

1.5 Bij e-mail van 16 september 2013 heeft verweerster klager sub a geïnformeerd dat zij van de rechtbank – zonder opgaaf van redenen – heeft vernomen dat de behandeling ter zitting van 23 september 2013 is aangehouden.

1.6 Bij brief van 2 december 2013 heeft verweerster klager sub a bericht de behandeling van de zaak neer te leggen naar aanleiding van e-mails van klager sub a van 25 november en 1 december 2013 betreffende klagers sub a bezwaren tegen de handelwijze van verweerster.

1.7 Naar aanleiding van de bezwaren tegen de declaraties heeft klager sub a op advies van een andere advocaat deze declaraties laten begroten.

1.8 Bij brief van 11 december 2013 hebben klagers een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager sub a verweerster dat zij

  a) herhaalde vragen, verzoeken en bezwaren van klager heeft genegeerd;

  b) klager niet tijdig heeft geïnformeerd over de voor hem bestaande mogelijkheden betreffende de door hem gewenste verlaging van de door hem verschuldigde kinderalimentatie;

  c) heeft geaccepteerd dat de wederpartij een zelfstandig verzoek heeft ingediend en verzuimd heeft tegen de stellingen van de wederpartij verweer te voeren;

  d) klagers belangen niet, althans onvoldoende voortvarend heeft behartigd;

  e) ten onrechte betwist dat zij met klager een prijsafspraak heeft gemaakt.

  Tevens verwijt klager verweerster dat hij schade heeft geleden, omdat hij zich genoodzaakt heeft gezien een andere advocaat in te schakelen en hij daardoor kosten heeft gehad, alsmede dat verweerster hem een hoge rekening heeft gestuurd, terwijl zij niets voor hem deed.

3. BEOORDELING

3.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel pas worden overwogen en opgelegd, indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Wel dient de advocaat zijn cliënt steeds naar behoren te informeren en duidelijk te maken hoe hij te werk wil gaan. Deze verplichting houdt onder meer in dat de advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstanden of onzekerheid, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster vragen, verzoeken en bezwaren betreffende de inhoudelijke behandeling van de zaken van klager heeft genegeerd. Dit klachtonderdeel is door klager ook niet nader onderbouwd.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij in overleg met klager het indienen van het verzoekschrift tot wijziging kinderalimentatie heeft uitgesteld tot nadat de wijziging van omstandigheden aan de zijde van klager daadwerkelijk een feit waren (geboorte zoon en reductie van het aantal te werken dagen door klaagster sub b) en na de invoering van de nieuwe regelgeving omtrent de vaststelling van de kinderalimentatie (1 april 2013).

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.4 Het stond de wederpartij vrij in de door klager aanhangig gemaakte procedure een zelfstandig verzoek in te dienen. Verweerster kon dit niet voorkomen. Dit zelfstandig verzoek heeft logischerwijs gevolgen voor de door verweerster te verrichten werkzaamheden in het dossier in het belang van klager. Ook heeft verweerster met recht gesteld dat zij klager op de hoogte diende te houden van correspondentie en stukken die zij van de advocaat van de wederpartij ontving en dat het haar vrij stond de daarmee gemoeide tijd aan klager in rekening te brengen. De stelling dat verweerster verzuimd heeft tegen het zelfstandig verzoek verweer te voeren en/of dat zij meer de belangen van de wederpartij dan die van klager heeft behartigd, is door verweerster betwist en is niet, althans onvoldoende, door klager onderbouwd.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.5 Op 21 november 2012 heeft verweerster een eerste concept voor een verzoekschrift opgesteld. Verweerster heeft in verband met de per 1 april 2013 geldende nieuwe regeling voor de berekening kinderalimentatie een nieuw concept opgesteld, dat na goedkeuring van klager is ingediend bij de Rechtbank Den Haag. Uit de zich in het klachtdossier bevindende stukken volgt dat bewust met de indiening is gewacht tot na 1 april 2013. In dit licht treft het verwijt van klager, dat verweerster de zaak onvoldoende voortvarend heeft aangepakt, geen doel.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.6 Verweerster heeft klager een opdrachtbevestiging gestuurd waarin staat wat haar uurtarief is en dat zij 5% kantoorkosten in rekening zou brengen. Ook de kosten met betrekking tot de correspondentie van de wederpartij vallen hieronder.

3.7.  Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster kan niet worden vastgesteld dat klager en verweerster een prijsafspraak hebben gemaakt. Klager heeft dit standpunt ook niet nader onderbouwd.

3.8 Ten aanzien van de door klager gestelde schade, overweegt de voorzitter als volgt. Verweerster heeft in haar brief van 2 december 2013 aan klager gemotiveerd medegedeeld waarom zij haar werkzaamheden voor klager wenste te beëindigen. Het stond verweerster vrij haar werkzaamheden te beëindigen, ook al was klager het met de overwegingen niet eens. Verweerster heeft zich tijdig en zorgvuldig als advocaat aan klagers zaak onttrokken.

3.9 Verweerster heeft erkend dat zij in eerste instantie het verzoekschrift bij de verkeerde rechtbank heeft ingediend. De zaak is doorgestuurd door de Rechtbank Den Haag naar de Rechtbank Rotterdam. Hierdoor heeft de zaak een vertraging van vier maanden opgelopen. Dat is weliswaar een fout, maar deze is tuchtrechtelijk van onvoldoende zwaarwegend belang, zulks mede in het licht van het feit dat verweerster heeft aangeboden met het oog hierop haar declaratie met € 100,- te crediteren. Indien klager meent hierdoor schade te hebben geleden dient hij zich te wenden tot de civiele rechter. De tuchtrechter is niet bevoegd hierover een oordeel te geven.

 Voor zover klager beoogt te klagen over de hoogte van de declaraties, overweegt de voorzitter dat, tenzij sprake zou zijn van excessief declareren, volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele procedure, de geschillen- of de begrotingsprocedure.

3.10 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met e kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4. BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met e als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 25 april 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.