ECLI:NL:TADRSGR:2014:6 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4436/14.22

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:6
Datum uitspraak: 20-02-2014
Datum publicatie: 25-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4436/14.22
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klachtonderdelen a en b zien op een handelen van verweerster in 2004. De klacht dateert van 2013. Klagers hebben 9 jaar gewacht met het indienen van deze klacht zonder een verschoonbare reden aan te voeren voor dit lange wachten. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.   Klagers verwijten verweerder dat zij contact heeft gezocht met andere advocaten van wie zij weet dat klagers die hebben benaderd. De voorzitter oordeelt dat het verweerster vrij stond contact op te nemen met de andere c.q. nieuwe advocaten van klagers en hen van informatie uit het dossier te voorzien. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat klagers destijds verweerster hebben verzocht zulks niet te doen. Verweerster heeft in haar verweer terecht gewezen op het feit dat de opvolgend advocaten gebonden zijn aan hun geheimhoudingsverplichting nu ook zij  in een advocaat/cliënt-relatie tot klagers stonden. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 20 januari 2014 met kenmerk R 2014/13 cij, door de raad ontvangen op 21 januari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klagers vele jaren bijgestaan in een geschil ter zake de nalatenschap van de (schoon-)ouders van klagers. Over deze bijstand is  al eerder door klagers een klacht tegen verweerster ingediend.

1.2 In een brief van 17 december 2012 heeft de deken zijn voorlopige visie ter zake die klachten verwoord. Klagers hebben nadien geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de deken te verzoeken het betreffende klachtdossier door te zenden naar de Raad van Discipline.

1.3 Bij brief van 29 augustus 2013 hebben klagers een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

  a. ten onrechte een procedure is gestart in 2004. Zij had klagers in die fase moeten doorverwijzen naar een notaris, die een akte van scheiding in verband met de verdeling van de boedel van de v.o.f., had moeten opstellen;

  b. door ten onrechte een procedure te starten klagers onnodig op kosten heeft gejaagd. Hierdoor heeft verweerster onzorgvuldig gehandeld;

  c. contact heeft gezocht met andere advocaten van wie zij weet dat klagers die hebben benaderd en aan wie verweerster vervolgens onjuiste informatie heeft verstrekt. Verweerster heeft hierbij informatie gebruikt die zij heeft ontvangen in het kader van de advocaat/cliënt-relatie. Deze informatie is vertrouwelijk.

3. BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal kunnen ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden. De klachtonderdelen a en b zien op een handelen van verweerster in 2004. De klacht dateert van 2013. Klagers hebben 9 jaar gewacht met het indienen van deze klacht zonder een verschoonbare reden aan te voeren voor dit lange wachten. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.2. Het stond verweerster vrij contact op te nemen met de andere c.q. nieuwe advocaten van klagers en hen van informatie uit het dossier te voorzien. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat klagers destijds verweerster hebben verzocht zulks niet te doen. Verweerster heeft in haar verweer terecht gewezen op het feit dat de opvolgend advocaten gebonden zijn aan hun geheimhoudingsverplichting nu ook zij  in een advocaat/cliënt-relatie tot klagers stonden.

3.3 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a en b kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel c kennelijk ongegrond te worden verklaard .

4. BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel als c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 20 februari 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.