ECLI:NL:TADRSGR:2014:328 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4279/13.186

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:328
Datum uitspraak: 17-11-2014
Datum publicatie: 13-01-2015
Zaaknummer(s): R. 4279/13.186
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: De procedure volgt op een eerdere beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad om een rapporteur te benoemen ex artikel 60c Advocatenwet. Verweerder heeft rapportage van de rapporteur en de gevolgtrekkingen niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Zijn stelling dat hij de financiële kant van zijn praktijk en kantoororganisatie op orde heeft, heeft verweerder niet onderbouwd. Er is strijd met artikel 2 van de Verordening op de Administratie en Financiële Integriteit. Het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet wordt toegewezen.

 1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 11 augustus 2013 heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet ingediend bij de voorzitter van de Raad van Discipline.

1.2 Bij beslissing van 23 september 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad het verzoek toegewezen en een rapporteur benoemd.

1.3 Bij brief van 8 oktober 2013 heeft verweerder verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Bij brief van 9 december 2013 aan de Raad van Discipline heeft de deken in het ressort Rotterdam op basis van de bevindingen van de rapporteur in diens rapportage van 29 november 2013 een verzoek ex artikel 60b lid 1 Advocatenwet ingediend bij de Raad van Discipline.

1.5 Bij brief van 9 december 2013 heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden zich aangesloten bij het verzoek ex artikel 60b lid 1 Advocatenwet zoals gedaan door de deken van de Orde van Advocaten in het ressort Rotterdam.

1.6 Bij beslissing van 24 februari 2014 is het verzet van verweerder ongegrond verklaard.

1.7 Het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet is behandeld ter zitting van de raad van 15 september 2014 in aanwezigheid van verzoekers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.8 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Bij beslissing van 23 september 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad drs. A.. RA verzocht om een onderzoek in te stellen naar het advocatenkantoor van verweerder. Drs. A. is benoemd tot rapporteur ex artikel 60d Advocatenwet.

2.2 In een rapportage van 29 november 2013 heeft drs. A. zijn bevindingen naar aanleiding van het door hem gedane onderzoek gepresenteerd aan de raad.

In de rapportage van drs. A. is onder meer opgenomen:

“1. Financiële positie kantoor

Bij het onderzoek is inzage gegeven in de kantoorjaarrekeningen van de jaren 2010 en 2011. Uit deze jaarrekeningen bleek dat het kantoorvermogen ultimo 2011 € 19.142,- negatief bedraagt en het kantoorvermogen ultimo 2010 € 14.961,- negatief bedraagt.

(…)

De jaarrekening 2012 is niet beschikbaar gesteld.

Tussentijdse resultatenoverzichten en grootboek voor de jaren 2012 en 2013 zijn eveneens niet beschikbaar gesteld.

(…)

Ultimo 2012 bedroeg het rekening-courant saldo van de kantoorrekening

€ 18.668,- negatief en per 30 september 2013 € 13.951,- negatief. Als gevolg van het niet beschikbaar zijn van een kasboek ontbreekt een belangrijk onderdeel van de administratie zodat de volledigheid en juistheid van de financiële positie over de jaren 2012 en 2013 niet goed is vast te stellen. Uit de wel beschikbare gegevens is af te leiden dat gedurende bijna 4 jaren de vermogenspositie van het kantoor negatief is. Er zijn geen adequaat onderbouwde aanwijzingen dat het negatieve vermogen op korte termijn kan worden aangevuld vanuit de behaalde resultaten van het kantoor. Verweerder heeft verklaard dat hij niet in de gelegenheid is dit negatieve vermogen op korte termijn via andere wegen aan te vullen.

2. Organisatie kantoor

(…)

Desgevraagd kon verweerder geen kasboek en grootboekadministratie over de jaren 2012 en 2013 overleggen. Ook een ordelijke debiteuren- en crediteurenadministratie ontbreekt. Door het ontbreken hiervan is verweerder niet in staat op een ordelijke wijze de administratie te voeren. De kantoor bankrekening wordt ook gebruikt voor het doen van opnamen en uitgaven voor privédoeleinden. Dit is toegestaan. Echter vanwege het ontbreken van een ordelijke administratie is het inzicht in de stand van zaken van het kantoor hierdoor beperkt. Vanwege het ontbreken van tussentijdse overzichten is geen goed inzicht in de financiële positie van het kantoor mogelijk.

Uit dit onderzoek is gebleken dat in november 2012 en december 2012 de omzetbelasting onjuist is aangegeven. Uit de correspondentie blijkt dat de afdracht € 3.634,- te laag is geweest. Dit bedrag dient nog te worden afgedragen.

(…)

Uit de ter beschikking gestelde bankafschriften van de  stichting beheer derdengelden van X. blijkt dat het saldo van de stichting gedurende de periode 29 april 2013 tot en met 16 juli 2013 negatief was. Dit betreft een gering bedrag (€ 20,55) en heeft betrekking op bankkosten. Bovendien blijkt uit de ter inzage gegeven correspondentie met mr. B. dat verweerder wordt verzocht een sinds augustus 2012 openstaand bedrag, dat betrekking heeft op de kosten die met deze bankrekening samenhangen, te voldoen.

3. Individuele dossiers

Ten behoeve van het onderzoek zijn 7 dossiers geselecteerd. Zoals vorenstaand vermeld was verweerder niet in staat alle dossiers ter beschikking te stellen tijdens het onderzoek.

(…)

Aan de hand van de op 29 november 2013 beschikbaar gestelde gegevens is vastgesteld dat een voorschot van € 1.250,- in contanten is ontvangen. Uit de urenverantwoording, die dient ter onderbouwing van de factuur, blijkt dat 477 minuten betrekking hebben op de periode voorafgaand aan

18 december. Gelet op de opdrachtbevestiging is dit niet in overeenstemming met de gemaakte afspraken.

(…)

Aan de hand van de beschikbaar gestelde gegevens kon niet worden vastgesteld of, en zo ja wanneer, dit voorschot van € 5.000,- werd ontvangen. Verweerder heeft op 22 november 2013 medegedeeld dat in contanten een bedrag van € 4.500,00 is ontvangen. Tevens verklaarde hij dat er geen kwitantie is verstrekt.

(…)

Er is geen opdrachtbevestiging beschikbaar waaruit duidelijk wordt op welk moment en tegen welk tarief verweerder zijn diensten heeft verleend aan de cliënt. Er is geen nota of factuur aangaande deze zaak aan de rapporteur ter beschikking gesteld.

(…)

Er is in het kader van de onderhavige zaak minimaal € 4.150,- betaald aan verweerder. Dit is geverifieerd via de rekeningafschriften van de kantoorrekening van verweerder in de periode van 30 januari 2012 tot en met 24 januari 2013.

Conclusie

(…)

Uit het onderzoek is gebleken dat verweerder in belangrijke mate thans niet voldoet aan de bepalingen van artikel 2 van de Vafi. Op grond van de vorengenoemde bevindingen kan naar mijn oordeel verweerder niet in staat worden geacht thans zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen.”

2.3 Bij brief van 6 december 2013 heeft de Rotterdamse deken de raad verzocht om verweerder op basis van artikel 60b lid 1 Advocatenwet voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk.

2.4 Bij brief van 9 december 2013 heeft de Haagse deken zich volledigheidshalve, gelet op de kantoorverplaatsing van verweerder per 1 oktober 2013 van Den Haag naar Rotterdam, aangesloten bij het verzoek van de Rotterdamse deken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt dat de benoeming van de rapporteur incorrect is geweest aangezien volgens de memorie van toelichting bij artikel 60c Advocatenwet een lid van de raad of een plaatsvervangend lid van de raad tot rapporteur benoemd had moeten worden.

3.2 Verweerder wijst erop dat de benodigde spoedeisendheid voor het toekennen van een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet in deze situatie niet aan de orde is. 3.3 Verweerder wijst er voorts op dat zijn kantoororganisatie en financiële organisatie inmiddels op orde zijn.

3.4 Verweerder verzoekt de raad het verzoek van de dekens af te wijzen.

4 BEOORDELING

4.1 Hetgeen verweerder heeft aangevoerd ten aanzien van de persoon van de rapporteur, heeft verweerder ook reeds in het door hem ingestelde verzet naar voren gebracht. In de verzetbeslissing is al op dit aspect ingegaan en is de stelling van verweerder verworpen.

De raad gaat daarom aan dit verweer voorbij.

4.2 Anders dan verweerder stelt, is een verzoek ex artikel 60b Advocaten niet slechts voor toewijzing vatbaar indien sprake is van een spoedeisende situatie. In artikel 60b Advocatenwet is dit ook niet als voorwaarde opgenomen. Aan het verweer wordt voorbij gegaan.

4.3 De raad stelt voorts vast dat verweerder de rapportage van drs. A. en de daaraan verbonden gevolgtrekkingen niet, in ieder geval niet voldoende gemotiveerd, heeft weersproken. Verweerder heeft met name zijn stelling dat hij de financiële kant van zijn praktijk en zijn kantoororganisatie op orde heeft niet op enigerlei wijze onderbouwd. Vast staat voorts dat verweerder de Rotterdamse deken niet in staat heeft gesteld om een kantoorbezoek af te leggen bij verweerder om zo te kunnen beoordelen of de financiële zaken en de kantoororganisatie op orde zijn.

4.4 Hetgeen verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, brengt de raad derhalve niet tot een ander inzicht met betrekking tot de situatie van de kantoororganisatie en de financiële situatie van het kantoor van verweerder dan in de rapportage van drs. A. wordt geschetst.

4.5 De raad concludeert dan ook dat er sprake is van strijd met artikel 2 van de Verordening op de Administratie en de Financiële Integriteit en dat verweerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om als advocaat de administratie op een ordelijke wijze te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden vastgesteld. Verweerder heeft er derhalve geen blijk van gegeven dat hij zijn praktijk behoorlijk kan uitoefenen, zodat het verzoek zal worden toegewezen.

4.6 Dat tegen verweerder in enkele van de in de rapportage genoemde individuele zaken reeds een klacht is ingediend en dat aan verweerder ter zake in een aantal van die gevallen een maatregel is opgelegd staat hieraan niet in de weg, nu die klachten niet, althans niet in hoofdzaak, zagen op de in de rapportage genoemde administratieve onvolkomenheden in de betreffende zaken.

5 BESLISSING

De raad van discipline wijst het verzoek ex artikel 60b lid 1 Advocatenwet toe en schorst verweerder voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn praktijk.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoekers

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de voorzitter van de Raad voor Rechtsbijstand in het ressort waar verweerder ingeschreven is

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- verzoekers

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT, Breda.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl