ECLI:NL:TADRSGR:2014:322 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4598/14.183

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:322
Datum uitspraak: 16-09-2014
Datum publicatie: 13-01-2015
Zaaknummer(s): R. 4598/14.183
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over declaratiegeschillen, tenzij sprake is van excessief declareren. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. De bevoegdheid om een oordeel te geven over het onderhavige declaratiegeschil tussen klaagster en verweerder ligt bij de civiele rechter.   Indien klaagster eerst een aanmaning heeft ontvangen en geen factuur lag het op haar weg hierover contact op te nemen met verweerder, zodat hij – zonodig – alsnog de factuur aan klaagster kon verzenden. Niet valt in te zien dat verweerder met betrekking tot dit punt een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De stelling van klaagster dat verweerder haar achteraf een “nepfactuur” heeft doen toekomen, wordt door verweerder betwist. Klaagster heeft deze stelling nadien op geen enkele wijze nader onderbouwd.   Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.  

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K100 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 In mei 2013 heeft klaagster zich tot verweerder gewend naar aanleiding van een arrest van 2 april 2013 van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

1.2. Bij e-mail bericht van 27 mei 2013 heeft verweerder klaagster als volgt bericht:

 “..Allereerst bevestig ik de goede ontvangst van uw email met bijlagen d.d. 24 mei j.l.

 Zoals wij diezelfde dag telefonisch hebben besproken, zal ik aan de hand van deze stukken een “quick scan advies” tbv het instellen van cassatie bij de Hoge Raad aan u doen toekomen. Het gaat om het arrest d.d. 2 april 2013 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

 Een “quick scan” houdt in, zoals ik u telefonisch heb uitgelegd, een summiere beoordeling aan de hand van de gewezen rechterlijke uitspraken. Een dergelijk advies kan niet gelijkgesteld worden met een volwaardig cassatieadvies. Dit laatste kan uitsluitend verstrekt worden nadat ik alle processtukken uit de eerste en tweede aanleg grondig heb bestudeerd. Een “quick scan” advies beperkt zich tot de vraag of, na bestudering van de rechterlijke uitspraken, reeds aan de hand daarvan twijfelachtige beslissingen / oordelen van het Gerechtshof kunnen worden gevonden die nadere aandacht verdienen.

 Zoals besproken zijn hiermee enkele uren werk gemoeid. Mijn uurtarief is € 160,00 per uur; nog te vermeerderen met btw.

 Ik neem aan dat de opdracht aan mij verstrekt wordt door:

 …(red.)

 Ik verzoek u de juistheid van het bovenstaande met een antwoordemail te bevestigen….”

1.3 Bij e-mail van 31 mei 2013 heeft klaagster verweerder bericht:

 “Zoals afgesproken geeft klaagster (red.) u de opdracht om de quick scan te maken ter zake X. (red.) (voor een paar honderd euro).”

1.4 Verweerder heeft klaagster op 3 juni 2013 het quick scan advies doen toekomen.

1.5  Verweerder heeft aan klaagster op 19 juni 2013 een bedrag van € 816,40 in rekening gebracht voor de door hem verrichte werkzaamheden.

1.6 Klaagster heeft op 26 september 2013 een bedrag van € 363,00 aan verweerder betaald.

1.7 Verweerder heeft op 24 oktober 2013 een derde aanmaning gestuurd voor het resterende openstaande bedrag en heeft klaagster vervolgens in rechte betrokken ter zake het resterende openstaande bedrag. Deze procedure is aanhangig bij de Rechtbank Limburg, sector kanton, locatie Roermond.

1.8 Bij brief van 2 april 2014 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Klaagster verwijt verweerder in het bijzonder dat: 

a) hij op 4 juni 2013 geen toelichting heeft gegeven op zijn advies, terwijl hij hier wel kosten voor in rekening heeft gebracht;

b) hij zich niet aan de vaste prijsafspraak van € 300,-- exclusief BTW heeft gehouden;

c) de door hem gedeclareerde uren ondeugdelijk zijn;

d) klaagster nooit de factuur van 19 juni 2013 heeft ontvangen. Evenmin heeft zij een deugdelijke opdrachtbevestiging van verweerder ontvangen;

e) zij door het onvolledige cassatieadvies door verweerder is geschaad;

f) hij tegenstrijdige en niet eenduidige signalen afgeeft met betrekking tot de tussen klaagster en verweerder gemaakte afspraken aangaande de kosten voor het quickscan advies.

3 BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met c

3.2 Uit de stukken kan worden opmaakt dat verweerder klaagster op 10 februari 2014 heeft gedagvaard voor de Rechtbank Limburg teneinde zijn resterende vordering ad € 478,12 inclusief BTW op klaagster in rechte vastgesteld te krijgen. De door klaagster geformuleerde klachtonderdelen a tot en met c zien alle op het al dan niet verschuldigd zijn van vorenstaande bedrag. De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over declaratiegeschillen, tenzij sprake is van excessief declareren. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. De bevoegdheid om een oordeel te geven over het onderhavige declaratiegeschil tussen klaagster en verweerder ligt bij de civiele rechter, aan wie deze kwestie reeds is voorgelegd.

Ten aanzien van klachtonderdeel d en f

3.3 De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen d en f gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Het lag op de weg van verweerder om de tussen partijen gemaakte (financiële) afspraken schriftelijk vast te leggen. Verweerder heeft zulks ook gedaan bij e-mail bericht van 27 mei 2013. Klaagster heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat zij niet heeft ingestemd met de financiële voorwaarden voor aanvaarding van de opdracht, zoals door verweerder omschreven in zijn mail voornoemd. De enkele tekst in een e-mail van klaagster van 31 mei 2013 dat de opdracht voor het uitvoeren van het quick scan advies wordt verstrekt “voor een paar honderd euro” is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. Klaagster en verweerder nemen een tegenstrijdig standpunt in omtrent de verzending en ontvangst van de factuur van 19 juni 2013. De juistheid van de standpunten kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Indien klaagster eerst een aanmaning heeft ontvangen en geen factuur lag het op haar weg hierover contact op te nemen met verweerder, zodat hij – zonodig – alsnog de factuur aan klaagster kon verzenden. Niet valt in te zien dat verweerder met betrekking tot dit punt een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De stelling van klaagster dat verweerder haar achteraf een “nepfactuur” heeft doen toekomen, wordt door verweerder betwist. Klaagster heeft deze stelling nadien op geen enkele wijze nader onderbouwd.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.4 Met betrekking tot de klacht dat verweerder klaagster een onvolledig cassatieadvies heeft gegeven, merkt de voorzitter op dat het gemotiveerde verweer van verweerder recht tegenover het gemotiveerde verweer van klaagster staat. Doordat onderhavige tuchtrechtelijke procedure niet bedoeld is en niet ingericht is om in zo’n geval vast te stellen welke partij het juiste standpunt heeft ingenomen, kan de voorzitter slechts beoordelen of verweerder onder de maat en tegen de gerechtvaardigde belangen van klaagster in, heeft gehandeld. De voorzitter heeft dat niet kunnen vaststellen.

3.5 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen d tot en met f kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen d tot en met f als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 16 september 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.